Bijlage
Juridisch kader bij Complexe Scheidingen vanuit de positie van de GI
1. Inleiding
Het juridisch kader van de complexe scheiding heeft zowel een nationale als een internationale dimensie. In dit onderdeel zullen de
belangrijkste juridische aspecten waarbinnen een complexe scheiding zich afspeelt, worden beschreven. Deze informatie is bestemd voor de Gecertificeerde
Instelling (hierna: GI) ter uitvoering van haar taak in zowel het vrijwillige kader als ook, na opdracht van de rechter, binnen het gedwongen kader. Betrokkenheid
van de GI binnen het vrijwillige kader wordt ook wel preventieve jeugdbescherming genoemd.
Na uitleg over enkele algemene uitgangspunten, zal nader worden ingegaan op specifieke begrippen en procedures. Daarbij zullen
onderwerpen als ouderschap, gezag, het ouderschapsplan en de kaders rond de privacy vanuit de positie van de jeugdbeschermer in de uitoefening van zijn of haar taak
binnen deze complexe problematiek worden uitgelegd.
In het algemeen gelden voor een complexe scheiding geen andere wettelijke regelingen dan voor een minder gecompliceerde scheiding.
Maar bij een complexe scheiding kan de kinderrechter, na een verzoek hiertoe door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK), besluiten om een
ondertoezichtstelling (hierna: OTS) uit te spreken indien de ontwikkeling van het kind, als gevolg van de ernstige conflicten tussen de ouders, ernstig wordt
bedreigd. De ouders zijn in deze scheidingen vaak niet meer in staat om samen de belangen van hun kind op de eerste plaats te zetten, vaak wordt het kind
ingezet in de (juridische) strijd tussen de ouders en kan het kind daardoor klem komen te zitten tussen beide ouders. De jeugdbeschermer heeft in deze
casus mede tot taak om de regie over de veiligheid van het kind te voeren en om de ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen. De opdracht in de OTS-beschikking
van de kinderrechter is leidend voor de uitvoering van de OTS.
2. Algemene juridische kaders bij scheiding
2.1. Internationaal juridisch kader
In het Verdrag inzake de rechten van het Kind (hierna: IVRK) liggen de internationale grondrechten van het kind vast. De inhoud van
het IVRK is verdeeld in drie onderdelen; het verdrag bestaat uit de beschrijving van voorzieningen voor het kind, zoals het recht op onderwijs
en het recht op gezondheidszorg, bescherming, zoals tegen kindermishandeling of seksuele uitbuiting en mogelijkheden tot participatie,
zoals het recht om een eigen mening te geven in een (juridische) procedure.
Daarnaast zijn vier beginselen in het IVRK belangrijk bij de beoordeling van deze grondrechten. Dat zijn het beginsel van
non-discriminatie, het recht op volledige ontplooiing, het beginsel dat het belang van het kind een eerste overweging moet zijn bij het nemen van een
beslissing en het recht om te mogen participeren, waarmee het kind als een individu met een eigen persoonlijkheid wordt beschouwd en niet als een
afgeleide van de ouders.
De rechten van het kind zijn geformuleerd als verplichtingen voor de overheid. Deze moet ouders en kinderen in staat stellen
om de rechten uit het IVRK te kunnen uitvoeren en genieten. Zo ligt bijvoorbeeld in artikel 18 IVRK voor de overheid de verplichting vast om ervoor te zorgen
dat ouders hun verantwoordelijkheid om hun kind op te voeden en te verzorgen ook kunnen dragen en uitvoeren door onder meer kwalitatief goede kinderzorg te
organiseren.
Met betrekking tot de problematiek van de complexe scheiding zijn een aantal bepalingen uit het IVRK van belang. Deze zullen kort
worden besproken.
Het betreft het recht van het kind om zijn mening te geven aan de rechter indien er een beslissing genomen moet worden waarbij
zijn belangen zijn betrokken. Dat is bij een scheiding natuurlijk het geval: de ouders zullen afspraken moeten maken over de verdeling van de zorg- en
opvoedtaken dan wel de omgang met het kind. De rechter zal daar een beslissing over nemen, maar niet nadat het kind in de gelegenheid is geweest om daar ook
een visie op te geven. In het IVRK wordt geen leeftijdsgrens genoemd, maar wordt aangegeven dat de rechter rekening houdt met de mening van het kind
afhankelijk van zijn leeftijd en rijpheid. In Nederland is vastgelegd dat het kind vanaf de leeftijd van twaalf jaar een uitnodiging krijgt van de rechtbank
om met de rechter te praten of in een brief aan te geven wat zijn of haar visie is op de scheiding van de ouders. Ook kan een jonger kind door de rechter
worden gehoord.
Een ander belangrijk uitgangspunt is dat de rechter bij de beslissing het belang van het kind vooropstelt. Dat betekent dat
voor de rechter daar de focus op ligt bij het nemen van een beslissing. Wat het belang van het kind precies inhoudt, wordt niet nader omschreven. In een
toelichting bij het IVRK wordt uitgelegd dat het belang van het kind bepaald wordt aan de hand van de feiten en omstandigheden van de individuele casus, waarbij
leeftijd, rijpheid en culturele achtergrond van het kind een belangrijke rol spelen. Er gelden wel algemene uitgangspunten, zoals onder meer een liefdevolle
verzorging, responsieve verzorgers en aandacht voor het kind. Natuurlijk worden ook andere belangen meegewogen en de rechter zal duidelijk moeten motiveren hoe
het belang van het kind is meegewogen in de beslissing.
Ouders zijn de eerstverantwoordelijken voor de verzorging en opvoeding van het kind. Als zij daartoe niet in staat zijn, heeft
de overheid de plicht om in te grijpen omdat het kind recht heeft op een zo positief mogelijke ontwikkeling. Daarnaast moet het kind beschermd
worden tegen alle vormen van kindermishandeling. De overheid heeft tot taak om dat te organiseren. Bij de opvoeding is het belangrijk dat de ouders de
ontwikkeling van het kind respecteren door het kind, in overeenstemming met zijn leeftijd en rijpheid, steeds meer eigen inbreng te geven bij de
beslissingen die genomen moeten worden. Daarbij hoort ook de betrokkenheid van het kind bij het vaststellen van het ouderschapsplan. Dit ligt zo ook vast in
de Nederlandse wet.
Het kind heeft recht op contact met beide ouders en andere belangrijke personen in zijn leven, ook na scheiding van de ouders. Het kind heeft immers
recht op het behoud van zijn of haar familiebetrekkingen. Dat is een persoonsgebonden recht. Dat betekent dat het losstaat van ouderschap en gezag;
het geldt voor het kind als persoon. Dit ligt ook vast in het IVRK. Naast het IVRK ligt ook in het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de
mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) het recht op bescherming van het familie- en gezinsleven van ouders en kinderen vast. Dit verdrag is weliswaar
niet expliciet voor het kind geschreven, maar het kind kan daar ook wel een beroep op doen. Dit recht wordt ook wel het recht op “family-life” genoemd. In
de Nederlandse wet wordt dit begrip “vertaald” als een “nauwe persoonlijke betrekking” tussen het kind en de ouder of andere belangrijke persoon in het
leven van het kind.
Van belang is verder dat het kind recht heeft om te weten van wie hij of zij afstamt. Dat houdt in dat ouders hun kind statusvoorlichting
moeten geven, in de gevallen dat daar aanleiding voor is, bijvoorbeeld in het geval van draagmoederschap of donorbevruchting.
2.2. Nederlands juridisch kader
Zoals in de inleiding al aangegeven, gelden in een complexe scheiding geen andere juridische normen of regelingen dan in een
“normale” scheiding. Wel worden in een complexe scheiding veel meer juridische procedures gevoerd en zijn meer regelingen aan de orde zoals betreffende de OTS
en de bijzondere curator. Ook wordt het klacht- en tuchtrecht intensief gebruikt en is de, al dan niet vermeende, schending van de privacy regelmatig
een probleem. Bovendien zet de hulpverlening meerdere interventies in voor zowel ouders als het kind. De samenloop tussen zorg en recht is steeds zichtbaar
in deze complexe zaken. Dat vraagt van betrokken professionals, juristen en hulpverleners, kennis van en betrokkenheid bij elkaars deskundigheid.
2.2.1. Hoe is de rechtspositie van het kind geregeld in het Nederlandse recht?
Horen van het kind
De rechter is verplicht om een kind vanaf de leeftijd van twaalf jaar in de gelegenheid te stellen zijn of haar mening, mondeling of
schriftelijk, kenbaar te maken in een procedure waarin de belangen van het kind aan de orde zijn. De rechter kan ook een kind jonger dan twaalf jaar horen. In
verschillende delen van het land nodigen rechters kinderen uit vanaf acht jaar voor een kinderverhoor.
In zaken over alimentatie zullen jeugdigen van zestien jaar en ouder worden uitgenodigd om hun mening te geven.
Het kind is niet verplicht om te reageren. De rechter gaat ook niet na waarom een kind niet of afwijzend reageert op de uitnodiging.
Soms kan het fijn zijn voor een kind om een steunpersoon mee te nemen naar het gesprek met de rechter. Dat kan iemand uit
het netwerk zijn of een vriend of vriendin. Dat zou ook de jeugdbeschermer kunnen zijn. De rechter zal bepalen of deze persoon bij het gesprek aanwezig
kan zijn. Dit is niet vastgelegd in de wet, maar volgt wel uit de toelichting bij het IVRK.
Eigen informele rechtsingang
Naast het recht om gehoord te worden, heeft de jeugdige vanaf de leeftijd van twaalf jaar een bijzondere eigen rechtspositie. Deze
geldt ook voor jongere kinderen, indien zij in staat zijn om hun belangen, gerelateerd aan het onderwerp waar de procedure over gaat, te kunnen waarderen en
uitleggen. De rechter zal dat toetsen.
Het kind kan niet zelf optreden in een juridische procedure. Maar, om het kind toch een eigen toegang tot de rechter te geven,
kan het kind de rechter op een informele wijze vragen om een beslissing te nemen over een bepaalde kwestie, die van invloed is op het kind. Het kan dan
gaan om de omgangsregeling met zijn ouder(s), al dan niet met gezag, of met een derde waarmee het kind een affectieve band heeft. Ook kan het gaan om het gezag
van zijn ouder(s) of over de verdeling van de zorg- en opvoedtaken. Het kind kan de rechter benaderen door bijvoorbeeld een briefje of e-mail te schrijven
of per telefoon contact op te nemen. In de praktijk worden kinderen vaak geholpen door de jongerenrechtswinkel. De rechter zal in de meeste gevallen het
kind uitnodigen voor een gesprek. De rechter zal veelal een zitting bepalen en ouders daarvoor oproepen. De rechter wil toetsen wat de aanleiding is van het
verzoek van het kind.
Bijzondere curator
De rechter kan aan het kind een bijzondere curator toewijzen. Dit kan op verzoek van een belanghebbende, zoals een ouder of een
betrokken persoon uit het netwerk. Ook kan het kind zelf, zonder advocaat, een verzoek doen om een bijzondere curator. Daarnaast kan ook de GI een dergelijk
verzoek bij de rechtbank doen. De rechtbank kan in een lopende procedure ook besluiten om een bijzondere curator aan het kind toe te wijzen.
De bijzondere curator kan worden benoemd als de belangen van de gezaghebbend(e) ouder(s) dan wel voogd(en) in strijd zijn met
de belangen van het kind. Deze persoon heeft tot taak om de stem en de belangen van het kind te behartigen tegenover zijn ouders of de voogd(en), maar kan ook in
opdracht van de rechter een onderzoek doen naar de situatie van het kind. Dan zal de bijzondere curator de rechter daarover informeren en kan de rechter de
bevindingen meenemen in de uitspraak. Deze bijzondere curator kan een advocaat zijn, maar in geval van een complexe scheiding kan ook een gedragsdeskundige worden
benoemd.
2.2.2. Relatievormen
Er wordt onderscheid gemaakt tussen een formele en een informele relatie. Een formele relatie betreft een
huwelijk of een geregistreerd partnerschap (hierna: GP); de wet bepaalt ten aanzien van deze relatievormen op welke wijze en onder welke voorwaarden de relatie
aangegaan en ontbonden kan worden en welke rechtsgevolgen dat heeft voor de ouders en voor het kind. Bij een informele relatie wonen ouders, al dan
niet met een samenlevingscontract, samen. De wet regelt deze vorm van samenwonen en uit elkaar gaan niet, maar een aantal gevolgen zijn gelijk aan
die van de formele scheiding.
2.2.3.Ouderschap
Er zijn verschillende vormen van ouderschap te onderscheiden. Naast juridische ouders zijn er ook genetische ouders, sociale ouders, stiefouders en
pleegouders. Bij deze verschillende ouders horen verschillende rechten en plichten. Los van ouderschap staat gezag. Gezag zal worden uitgelegd in
paragraaf 2.2.4.
De juridische ouders zijn degenen die volgens de wet in een familierechtelijke betrekking tot het kind staan. De rechtsgevolgen zijn dat
het kind de naam en de nationaliteit krijgt van de juridische ouder, dat het kind van deze ouder erft, dat deze ouder verplicht is tot onderhoud van het
kind tot het 21ste jaar en dat deze ouder het recht en de plicht heeft op omgang met het kind. Een kind kan maximaal twee juridische ouders
hebben. De wet regelt wie de juridische moeder en wie de juridische vader is.
De juridische moeder is:
- de vrouw uit wie het kind is geboren. Dit betekent dat een kind altijd een juridische moeder heeft; leeftijd is hierbij niet relevant.
- de vrouw die het kind heeft geadopteerd;
- de vrouw die met de moeder gehuwd is of met de moeder een GP (duomoeder of mee-moeder) heeft op het moment van geboorte. Hierbij geldt als voorwaarde dat
voor de zwangerschap gebruikgemaakt is van een onbekende donor. Er zal dan een verklaring moeten worden overgelegd van een Stichting (genoemd in de Wet
donorgegevens kunstmatige bevruchting);
- de vrouw (duomoeder of mee-moeder) die het kind heeft erkend;
- de vrouw van wie het ouderschap gerechtelijk is vastgesteld op verzoek van de moeder of het kind.
De juridische vader is:
- de man die met de moeder gehuwd is of met haar een GP heeft op het moment van geboorte van het kind;
- de man die het kind heeft erkend;
- de man van wie het vaderschap op verzoek van de moeder of het kind door de rechter is vastgesteld;
- de man die het kind heeft geadopteerd;
- de overleden echtgenoot van de moeder (ook indien moeder is hertrouwd), als het kind wordt geboren binnen negen maanden na het overlijden van de man. Uitzondering
is als de ouders van tafel en bed gescheiden leefden. In dat geval kan de moeder binnen één jaar na de geboorte van het kind bij de Burgerlijke Stand
verklaren dat haar overleden echtgenoot niet de vader is van het kind.
Ieder kind heeft twee personen van wie hij genetisch afstamt, een vrouwelijke en een mannelijke. De mannelijke persoon van wie het kind genetisch afstamt, is de
verwekker van het kind of de spermadonor. Deze wordt ook wel biologische vader genoemd. De vrouwelijke persoon van wie het kind genetisch afstamt, is de vrouw
die het kind heeft gebaard of de eiceldonor. De persoon van wie het kind genetisch afstamt of de verwekker is niet automatisch de juridische ouder van
het kind. Onder ‘verwekker’ wordt verstaan de man die het kind heeft verwekt via de geslachtsdaad dan wel de levensgezel van de moeder die heeft ingestemd
met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg heeft gehad. Het begrip ‘verwekker’ moet worden onderscheiden van het begrip ‘donor’. Een eicel- of spermadonor
is niet de verwekker.
De levensgezel van de moeder is alleen automatisch ook de juridische ouder als het kind binnen het huwelijk of GP met de moeder wordt geboren. Zijn de ouders niet
getrouwd of is er geen GP, dan kan de verwekker het juridische ouderschap krijgen door het kind te erkennen of doordat gerechtelijk het ouderschap is
vastgesteld op verzoek van de moeder van het kind of van het kind zelf.
Sociale ouders zijn de partners van de ouders, die betrokken zijn bij de verzorging en opvoeding van
het kind. Deze ouders hebben geen onderhoudsverplichting.
Stiefouders zijn sociale ouders die met de ouders zijn getrouwd of zich als partners hebben laten registreren. Deze ouders hebben ook een onderhoudsverplichting
voor de periode dat het kind deel uitmaakt van het gezin.
Pleegouders zijn derden die het kind verzorgen en opvoeden binnen hun gezin.
2.2.4. Gezag
Minderjarigen staan onder gezag. Minderjarigen zijn zij die nog geen 18 jaar zijn en niet meerderjarig zijn verklaard. Meerderjarigverklaring kan de vrouw vanaf 16 jaar
aan de kinderrechter vragen, indien zij zwanger is of een baby heeft en zij over het kind gezag wil uitoefenen. Indien het gezag door de ouder(s) of door
een ouder met een niet-ouder wordt uitgeoefend, spreekt men over ouderlijk gezag. Indien het gezag door een derde wordt uitgeoefend, spreekt men over
voogdij. Voogden kunnen natuurlijk personen zijn, zoals grootouders of pleegouders, of een rechtspersoon (organisatie), zoals een GI. Er kunnen niet
meer dan twee gezagsdragers zijn.
2.2.4.1. Ouderlijk gezag algemeen
De wet (artikel 1:245 lid 4 Burgerlijk Wetboek) omschrijft het ouderlijk gezag als volgt: het ouderlijk gezag heeft betrekking op de persoon van het kind
(a), het bewind over zijn vermogen (b) en zijn wettelijke vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen, zowel in als buiten rechte (c).
a. Persoon van de minderjarige
Hiermee heeft de ouder de plicht en het recht zijn minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en
verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind. Ouders mogen bij de verzorging en opvoeding geen
geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende behandeling toepassen.
Daarnaast zijn de ouders verplicht om de ontwikkeling van de persoonlijkheid van het kind en de ontwikkeling van de banden met de andere ouder te bevorderen. Dat
betekent dat beide ouders ervoor moeten zorgen dat, niet alleen als zij nog in een gezin samenleven, maar ook als zij uit elkaar zijn, het kind met beide
ouders in contact zal blijven. Het kind heeft immers recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders. Dat betekent niet dat
de verzorging gelijk verdeeld moet zijn. De rechter heeft meerdere malen aangegeven dat een 50 – 50 verdeling niet uit de wet volgt. Gelijkwaardigheid
ziet op kwaliteit en niet op kwantiteit.
b. Bewind over het vermogen
Ouders die gezag hebben, zijn verplicht om het vermogen van hun kind te beheren. Daar zal, indien het kind een substantieel vermogen heeft, toezicht op worden
gehouden door de kantonrechter. Eventuele substantiële uitgaven door de ouders van het vermogen van hun kind, mogen alleen gedaan worden ten behoeve van het
kind. Dat zal door de kantonrechter worden getoetst. Ouders vragen daar dan toestemming voor aan de kantonrechter.
c. Wettelijke vertegenwoordiging
Ouders met gezag zijn de wettelijke vertegenwoordigers van hun kind. Zij treden namens hun kind op indien er rechtshandelingen verricht moeten worden. Daarbij kan
bijvoorbeeld gedacht worden aan het openen van een bankrekening of het nemen van een medische beslissing bij een jong kind.
De ouders met gezag zijn ook aansprakelijk voor eventuele schade die het kind aan anderen aanricht. Zij zijn volledig onder alle omstandigheden aansprakelijk
indien het kind nog geen veertien jaar is. Is het kind veertien of vijftien jaar dan kunnen ouders aangeven dat zij niet hebben kunnen voorkomen dat het kind de
schade aanricht. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als het kind in een instelling verblijft. In dat geval zijn zij niet aansprakelijk. Vanaf 16 jaar
is het kind zelf aansprakelijk voor de schade die het aanricht.
Zie voor uitgebreide informatie over de bevoegdheden van het kind de bijlage Juridische leeftijdsladder.
2.2.4.2. Bevoegd tot gezag
Uitgangspunt is dat indien een kind binnen een formele relatie wordt geboren, beide ouders automatisch gezag hebben. Wanneer de formele relatie bestaat uit twee moeders, zal
dan moeten vaststaan, middels het overleggen van een afstammingsverklaring, dat het kind is verwekt door een onbekende donor. Indien het kind in een informele
relatie wordt geboren, heeft de moeder, mits daartoe bevoegd, bij de geboorte automatisch gezag. Onbevoegd tot het gezag zijn minderjarigen, degene die onder
curatele is gesteld of van wie de geestesvermogens zodanig zijn gestoord, dat deze persoon niet in staat wordt geacht het gezag uit te oefenen.
De minderjarige moeder kan vanaf de leeftijd van zestien jaar met een zogenaamde meerderjarigverklaring van de kinderrechter bevoegd worden om het ouderlijk
gezag uit te oefenen.
In geval de moeder een informele relatie heeft ten tijde van de geboorte kan de partner van de moeder, mits deze partner ouder is geworden bijvoorbeeld door
erkenning van het kind vóór of na de geboorte, met toestemming van de moeder gezag verkrijgen. Hiertoe kan digitaal bij de rechtbank een verzoek worden
gedaan met een daartoe bestemd formulier (zie nader www.rechtspraak.nl). Als de moeder hier niet mee instemt, kan de
juridische ouder via een procedure bij de rechtbank gezag, al dan niet gezamenlijk met de moeder, verkrijgen.
Ook nieuwe partners van de ouders hebben onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid om, samen met de ouder met gezag, bij de rechtbank een verzoek in te dienen tot
het verkrijgen van gezag. Voorwaarde is dat er dan maar één ouder met het gezag is belast. Uitgangspunt is immers dat niet meer dan twee personen gezag kunnen
uitoefenen. De rechter toetst of deze nieuwe partner een “nauwe persoonlijke betrekking” heeft met het kind. Dat betekent dat er tussen deze nieuwe partner
en het kind een affectieve relatie bestaat die als family life kan worden gekwalificeerd.
Als er nog een andere juridische ouder (zonder gezag) is, gelden er nog twee aanvullende voorwaarden. De ouder met gezag zal een aaneengesloten periode van
tenminste drie jaar alleen het gezag moeten hebben gehad én daarnaast zal de nieuwe partner samen met de ouder tenminste één jaar het kind moeten hebben
verzorgd. Beide termijnen moeten de jaren direct voorafgaand aan het verzoek beslaan. De rechter zal bij de afweging altijd het belang van het kind toetsen.
2.2.4.3. Einde ouderlijk gezag
Het ouderlijk gezag eindigt automatisch door het bereiken van de meerderjarigheid van het kind of door een beslissing van de rechtbank. De rechter kan beslissen
tot de verderstrekkende kinderbeschermingsmaatregel van gezagsbeëindiging (a). Ook kan de rechter op verzoek van een ouder aan deze ouder éénhoofdig gezag toekennen.
Daarmee komt het gezag van de andere ouder te vervallen (b).
Beëindiging van het gezag heeft geen gevolgen voor het juridisch ouderschap en daarmee ook niet voor het recht van deze ouder op contact met het kind. Tevens heeft deze
ouder zonder gezag recht op informatie over het kind en zal deze ouder betrokken moeten worden bij belangrijke beslissingen ten behoeve van het kind.
De ouder die alleen het gezag uitoefent zal de andere ouder moeten raadplegen bij het nemen van beslissingen. De ouder met gezag is bevoegd om de
beslissingen, bijvoorbeeld keuze van de school, te nemen.
a. Gezagsbeëindiging
De gronden voor deze maatregel zijn dat het kind zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is binnen een
aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen, of dat de ouder het gezag misbruikt. Indien het gezag van
slechts één van beide ouders wordt beëindigd, zal de andere ouder het gezag alleen uitoefenen. In het geval van beide ouders het gezag beëindigd wordt, zal
de rechtbank een voogd (natuurlijk persoon dan wel een rechtspersoon) benoemen om het gezag uit te oefenen. De aanvaardbare termijn is niet vastgesteld in de
wet, maar aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden in het individuele geval, zal de rechtbank bepalen of deze termijn is vervuld. Als
bijvoorbeeld het kind nog erg jong is, kan deze termijn al vervuld worden geacht na een half jaar.
b. Eénhoofdig gezag
De rechter kan op verzoek van één van de ouders bepalen dat het gezag aan deze ouder toekomt. Daarmee komt het gezamenlijke gezag, dat na de scheiding blijft
doorlopen, te vervallen. Er zal moeten worden aangetoond door de verzoekende ouder dat er een onaanvaardbaar risico is dat het kind “…klem of verloren
dreigt te raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen”. Een tweede rechtsgrond is dat
anderszins wijziging van het gezag noodzakelijk is in het belang van het kind.
Zoals al aangegeven in paragraaf 2.2.1 kan ook het kind, onder bepaalde voorwaarden, een dergelijk verzoek indienen bij de rechter.
2.2.5. Het ouderschapsplan
2.2.5.1. Algemeen
Als ouders met gezag gaan scheiden, zullen ze samen afspraken moeten maken om de verdeling van de zorg voor hun kinderen na de scheiding goed te regelen; na de
scheiding blijven ouders immers samen het gezag uitoefenen en het kind heeft recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding, zowel tijdens als na de
samenleving. Zij leggen deze afspraken vast in het ouderschapsplan.
Ouders met gezag hebben de verplichting om zowel tijdens als na de samenleving de ontwikkeling van de band met de andere ouder, ook indien deze geen gezag heeft,
in stand te houden en te bevorderen. Dat geldt zowel in formele als in informele relaties. Ouders zonder gezag kunnen uiteraard ook afspraken maken
over de contactmomenten tussen het kind en deze ouder, maar deze liggen niet vast in een ouderschapsplan. De positie van de ouder zonder gezag na de
scheiding zal in paragraaf 2.2.6 worden besproken.
Bij het beëindigen van een formele relatie, zijn ouders verplicht om een ouderschapsplan mee te sturen bij hun verzoek tot ontbinding van hun huwelijk
of GP. De rechter zal de inhoud van het ouderschapsplan toetsen aan onder meer het belang van het kind. Als het ouderschapsplan ontbreekt, kan de rechter de
zaak aanhouden. Aan de advocaten zal dan naar de reden van het ontbreken van het ouderschapsplan worden gevraagd en eventueel om met ouders alsnog tot het
opstellen van een ouderschapsplan te komen.
Het kan zijn dat er geen ouderschapsplan opgesteld kan worden omdat er bijvoorbeeld sprake is van ernstig huiselijk geweld of als één van de partners onbereikbaar
is. De rechter kan dan alsnog besluiten om de zaak in behandeling te nemen en over de geschilpunten een beslissing nemen.
Ouders die samenwonen en uit elkaar gaan, hoeven hiervoor niet naar de rechter en niemand controleert dan of er een ouderschapsplan is opgemaakt. Pas als zij een
geschil hebben over bijvoorbeeld de verdeling van de zorg- en opvoedtaken dan wel de omgangsregeling en dat aan de rechter via de geschillenregeling voor
ouders voorleggen, zal de rechter vragen naar het ouderschapsplan. In het geval er geen ouderschapsplan is opgesteld, kan de rechter bepalen dat de zaak zal worden
aangehouden om hen eerst daartoe in de gelegenheid te stellen, tenzij het belang van het kind eist dat er direct een beslissing genomen wordt.
2.2.5.2. Inhoud van het ouderschapsplan
In het ouderschapsplan leggen ouders vast op welke wijze de zorg- en opvoedtaken worden verdeeld of hoe de omgangsregeling zal gelden (a), op welke wijze de
ouders elkaar zullen informeren en raadplegen over belangrijke zaken die het kind aangaan (b), hoe de kosten van de verzorging en opvoeding zullen worden
verdeeld (c) en op welke wijze het kind betrokken is bij de afspraken (d).
a. De zorgregeling of omgangsregeling is onderdeel van het ouderschapsplan. Ouders met gezamenlijk gezag spreken een zorgregeling af. Deze regeling bevat afspraken over
hoe ouders de zorgtaken en opvoedtaken verdelen. Zij bepalen waar de hoofdverblijfplaats van het kind zal zijn. Voorts maken zij afspraken over de frequentie van het contact
met beide ouders en op welke wijze zij daar invulling aan zullen geven. In problematische scheidingen kan het goed zijn om een zeer gedetailleerde beschrijving op te nemen van de
contactmomenten, halen en brengen, vakantieverdeling en dergelijke om conflicten over de uitvoering van de regeling zoveel mogelijk te beperken.
b. Informeren en raadplegen
Aangezien beide ouders gezag blijven behouden, zullen zij afspraken moeten maken over de wijze waarop zij elkaar zullen blijven
informeren over hun kind. Daarnaast zullen zij elkaar moeten raadplegen om de belangrijke beslissingen te kunnen nemen die hun kind betreffen. Denk daarbij
bijvoorbeeld aan medische beslissingen en schoolkeuzes. Maar ook zullen zij over minder ingrijpende beslissingen als haardracht, zetten van tattoos en
kledingkeuze, overeenstemming moeten hebben.
c. Kinderalimentatie
Ouders zullen op basis van hun financiële situatie en van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken een berekening maken van de hoogte
van hun bijdrage aan de kosten die de verzorging en opvoeding met zich meebrengen. Dit valt niet onder de taak van de jeugdbeschermer.
d. Betrokkenheid van het kind
Ouders zullen hun kind moeten vertellen dat zij gaan scheiden, de zogenaamde scheidingsmelding. In de wet ligt vast dat het kind
betrokken moet worden bij het opstellen van het ouderschapsplan. Uitgangspunt is dat ouders met hun kind praten over de gevolgen van de scheiding voor het
kind en dan zullen luisteren naar zijn of haar visie. Het is afhankelijk van leeftijd en rijpheid van het kind of en in hoeverre deze visie van invloed kan
zijn op de afspraken tussen de ouders. De rechter gaat ervan uit dat het kind vanaf de leeftijd van zes jaar betrokken moet worden, wat betekent dat in het
ouderschapsplan ook zal moeten worden aangegeven hoe het kind heeft gereageerd en wat ouders met de visie van het kind gedaan hebben.
Het kan voorkomen dat het kind tijdens het gesprek met de rechter of in de brief die het kind heeft geschreven, laat blijken een
andere visie te hebben dan de afspraken in het ouderschapsplan of het ouderschapsplan niet te kennen. De rechter zal in dat geval in overleg gaan met
de advocaten van de ouders en in de meeste gevallen een zitting plannen om daar met de ouders over te praten.
2.2.6. De positie van de ouder zonder gezag na de scheiding
Een ouder zonder gezag blijft het recht op en de plicht tot omgang met het kind ook na de scheiding behouden. Uitgangspunt is dat de ouders samen afspraken maken
over de invulling van de omgangsregeling. Indien zij daar niet uitkomen, kan de ouder zonder gezag de rechter, via een verzoekschrift dat hij of zij met een
advocaat indient, vragen om een regeling vast te leggen. De rechter toetst daarbij aan het belang van het kind.
De ouder met gezag is verplicht om de ouder zonder gezag te informeren over belangrijke gebeurtenissen in het leven van het kind en daar zullen ouders ook afspraken
over kunnen maken. Lukt dat niet, dan kan de ouder zonder gezag ook op dit punt een regeling laten vastleggen door de rechter, middels een verzoek daartoe. Het
verzoek voor een informatie-regeling, dat minder verstrekkend is dan een omgangsregeling, zal de rechter aan het belang van het kind toetsen.
Ook anderen dan ouders kunnen, indien zij in een “nauwe persoonlijke betrekking” tot het kind staan, de rechter vragen om een omgangsregeling of een
informatieregeling met en over het kind vast te stellen. Zie paragraaf 2.2.7.3.
Verder zal de ouder met gezag de ouder zonder gezag moeten betrekken bij het nemen van de beslissingen over het kind. Zeker bij een complexe scheiding gebeurt het in
de praktijk nog wel eens dat de ouder met gezag de andere ouder weliswaar vraagt naar zijn of haar visie op een bepaalde keuze, maar deze vervolgens niet
betrekt bij de beslissing.
Het niet hebben van gezag over het kind heeft ook gevolgen voor de relatie met professionals die betrokken zijn bij het kind. De ouder zonder gezag kan een professional
verzoeken hem of haar informatie te geven over belangrijke feiten en omstandigheden die het kind of de verzorging en opvoeding betreffen. De
professional zal dan een afweging maken of en in hoeverre deze informatie gedeeld kan worden. Er zijn twee gronden waarop de professional dit kan
weigeren:
1. Indien het belang van het kind zich verzet tegen het verstrekken van de informatie.
2. Indien deze informatie ook niet gedeeld wordt met de ouder met gezag.
De ouder met gezag hoeft niet in te stemmen met het geven van informatie aan de ouder zonder gezag, maar dient daarover wel geïnformeerd te worden. Let hierbij
op de regels die in het Privacyreglement 2020 zijn uitgewerkt. Indien de informatie aan de ouder zonder gezag geweigerd wordt, kan de rechter bepalen
dat de informatie toch verstrekt moet worden.
2.2.7.Recht op omgang
Het recht op omgang, dat zowel internationaal alsook in de Nederlandse wetgeving is vastgelegd, geldt
voor het kind met de ouder met en de ouder zonder gezag. Daarnaast kan het kind ook recht op contact hebben met andere belangrijke personen in zijn of haar leven,
indien er een “nauwe persoonlijke betrekking” tussen het kind en deze derde bestaat.
2.2.7.1. Ouder met gezag
Na scheiding is het uitgangspunt dat beide ouders gezamenlijk het gezag blijven houden. Dat betekent dat elke ouder dezelfde rechten heeft ten aanzien van hun minderjarige
kinderen. Ouders kunnen samen een verdeling afspreken of een rechter kan een verdeling vastleggen in een beschikking. Slechts in uitzonderlijke gevallen zal
de rechter het gezag van een van beide ouders beëindigen. Ouders kunnen daartoe, met een advocaat, een verzoek indienen bij de rechter. Voor de ouder
met gezag geldt dat het recht op contact met het kind volgt uit het feit dat deze ouder gezag heeft. Dat betekent dat ook na de scheiding het recht op
contact tussen het kind en zijn of haar ouder in stand blijft. Ouders spreken de frequentie van het contact samen af en betrekken hun kind daarbij, indien
het kind de leeftijd en rijpheid heeft om daar een visie over te kunnen hebben. In het ouderschapsplan wordt de regeling opgenomen en de rechter zal deze
toetsen aan het belang van het kind. Daarbij zal de mening van het kind ook in aanmerking worden genomen. Indien ouders geen afspraken maken, kan de rechter
op verzoek van een van beide ouders of van het kind, een regeling bepalen. Het kind zal dan de leeftijd van twaalf jaar moeten hebben. Van jongere kinderen
wordt verwacht dat zij in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen. In dat geval kunnen ook zij een verzoek bij de rechter doen. Dat kan
het kind op een informele wijze doen, bijvoorbeeld per brief, mail of zelfs telefonisch. Zie paragraaf 2.2.1.
2.2.7.2. Ouder zonder gezag
Het kind heeft ook recht op contact met de ouder zonder gezag. Deze ouder heeft ook de plicht tot contact met zijn of haar kind. Deze ouder maakt geen ouderschapsplan, maar ook
voor deze ouder geldt dat eerst geprobeerd zal worden om in overleg met de ouder met gezag tot een afspraak te komen. Indien dat niet lukt, kan deze ouder
of het kind bij de rechter een verzoek indienen om een regeling te bepalen.
2.2.7.3. Derde
Het kind kan ook een contactregeling hebben met een ander dan de ouder. In het geval er niet in onderling overleg met de ouders met gezag een afspraak hiertoe kan worden
gemaakt, kan deze derde of het kind de rechter vragen om een regeling vast te leggen. De rechter bepaalt dan eerst of deze derde wel recht heeft op contact
met het kind. De verzoeker zal moeten aantonen dat er sprake is van een “nauwe persoonlijke betrekking” met het kind. Dat betekent dat er tussen het kind en
deze derde een affectieve relatie moet bestaan die als family gekwalificeerd wordt. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan de verwekker, grootouders,
pleegouders, broertjes en zusjes. Zij zullen aan de rechter feiten en omstandigheden moeten aantonen waaruit blijkt dat zij zeer betrokken zijn
(geweest) op het kind. Na vaststellen van het recht op omgang, zal de rechter bepalen of er ook een regeling kan worden vastgelegd.
2.2.7.4. Beoordeling omgangsregeling
De rechter bepaalt een regeling die in het belang van het kind is. Dat betekent dat de rechter, op bepaalde gronden, het verzoek kan afwijzen voor korte of langere periode. De
gronden zijn:
a. de omgang levert ernstig nadeel op voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind,
of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind is kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat tot omgang,
of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, heeft bij zijn of haar verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn
ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat laten blijken,
of
d. de omgang is anderszins in strijd met zwaarwegende belangen van het kind (dit is een restcategorie).
2.2.7.5. Nakomen omgangsregeling
Als de rechter een regeling vastlegt, zijn ouders verplicht deze na te komen, tenzij ze in onderling overleg tot een andere afspraak komen. Er zijn een
aantal juridische mogelijkheden die kunnen worden ingezet als de omgangsregeling níét wordt nagekomen, maar de praktijk laat zien dat het effect van deze
maatregelen erg beperkt is.
1. De ouder die recht heeft op omgang kan de rechter vragen om de omgangsplichtige ouder, op straffe van een dwangsom, te veroordelen tot naleving van de
vastgestelde omgangsregeling. Dit kan ook in een kort geding worden gevorderd. Echter, in de praktijk blijkt dit middel weinig effectief om de omgangsregeling vlot te
trekken. Indien de ouder immers over voldoende vermogen beschikt, zal de dwangsom voldaan worden en in het geval zij of hij geen geld heeft, heeft deze maatregel geen
zin. Daarnaast kan aan de rechter verzocht worden lijfsdwang toe te passen ten aanzien van de ouder die de omgang frustreert. De ouder kan dan in gijzeling
worden genomen in de tijd dat het kind bij de andere ouder verblijft. In de praktijk wordt deze maatregel niet vaak opgelegd en uitgevoerd, omdat dit in strijd met het
belang van het kind kan zijn.
2. Het niet nakomen van de regeling of de beschikking is een strafbaar feit. De ouder die recht heeft op omgang of de betrokken jeugdbeschermer, kan daarvan
aangifte doen bij de politie. Artikel 279 Wetboek van Strafrecht bepaalt immers dat een kind niet aan het wettig over hem of haar uitgeoefende gezag mag worden onttrokken.
Het niet nakomen van de omgangsregeling valt daaronder. Er zijn rechterlijke uitspraken waarbij door de strafrechter aan een weigerachtige moeder een
taakstraf is opgelegd, nadat door de vader aangifte was gedaan wegens het niet nakomen van de door de rechter vastgestelde contactregeling.
3. Verder kan op grond van de beschikking waarin de omgangsregeling vastligt, afgifte van het kind worden gevraagd, indien nodig zelfs met behulp van politie
en justitie. Artikel 8 EVRM verplicht de Nederlandse overheid tot medewerking aan de afgifte van een kind om de door de rechter vastgestelde contactregeling daadwerkelijk
mogelijk te maken. Ook in de Nederlandse wet staat dat de beschikking van de rechter over de omgang waarbij het kind wordt toevertrouwd aan een van de ouders het recht
tot afgifte geeft, zo nodig met behulp van de sterke arm. In de praktijk verleent de politie slechts zelden medewerking omdat het niet in het belang van het kind wordt
geacht indien de politie het kind daadwerkelijk komt halen. De politie is verplicht mee te werken indien de rechter de afgifte van de minderjarige met behulp van de sterke
arm, in de beschikking heeft vastgelegd.
4. Indien aan de wettelijke gronden van de maatregelen van kinderbescherming wordt voldaan, kan in uiterste gevallen bij problematische contactzaken om toepassing van
een kinderbeschermingsmaatregel worden verzocht. Het belang van het kind staat daarbij centraal. In de volgende paragraaf zal de inzet van de GI binnen de
complexe scheiding worden toegelicht.
5. De ouder die tot omgang is gerechtigd, kan éénhoofdig gezag vragen. Indien de omgangsregeling betrekking heeft op een ouder zonder gezag, kan deze ouder om
wijziging van het gezag verzoeken, als de omstandigheden zijn gewijzigd of als bij het nemen van de gezagsbeslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is
uitgegaan. Een wijziging van omstandigheden kan zijn dat de ouder met gezag de omgangsregeling niet nakomt. In de praktijk blijkt dat rechters hiertoe weinig genegen zijn.
6. Naast éénhoofdig gezag kan de omgangsgerechtigde ouder wijziging van de hoofdverblijfplaats van het kind vragen.
7. Er zijn rechterlijke uitspraken bekend waarin de verplichting van de ouder tot betaling van alimentatie aan de vrouw ten behoeve van haarzelf wordt opgeschort,
zolang de vrouw weigert mee te werken aan de contactregeling.
8. De rechtbank kan op verzoek van een belanghebbende of uit eigener beweging in een lopende procedure, een bijzondere curator (zie uitleg in paragraaf
2.2.1) benoemen met als doel de rechter voor te lichten over situatie van het kind en te adviseren over de omgangsregeling, bezien vanuit het belang van het kind. De bijzondere
curator kan trachten ouders te bewegen de regeling na te komen.
Uiteindelijk zal het gedrag van de verzorgende ouder bepalend zijn voor de uitvoering van het recht op omgang. In de praktijk blijkt dat er regelmatig kinderen één van
hun ouders niet (kunnen) zien. Berusting in het gegeven dat er geen contact is, in de hoop dat het kind later deze ouder zal opzoeken, is in deze complexe
zaken een veel voorkomende niet gewilde beslissing.
3. Positie van de GI binnen de complexe scheiding
3.1. Inleiding
In deze paragraaf staat de positie van de jeugdbeschermer binnen de complexe scheiding centraal. De GI kan bij een complexe scheiding betrokken zijn in
zowel het vrijwillige als in het gedwongen kader. De reden voor het inzetten van de GI binnen de complexe scheiding is dat de veiligheid van het kind in
gevaar dreigt te raken of al is doordat ouders, vanwege de (ex-)partnerproblematiek, onvoldoende in staat blijken om de belangen van hun kind te beschermen. Vaak
heeft het kind geen of slechts sporadisch contact met een van de ouders. Regelmatig wordt het kind door beide ouders ingezet in hun strijd. Ouders spannen veel juridische
procedures aan.
De GI zal proberen vanuit preventieve jeugdbescherming hulpverlening voor de ouders en het kind te organiseren. De GI heeft binnen dit kader geen juridische
instrumenten om in te zetten. Indien vrijwillige hulpverlening vanuit het perspectief van de veiligheid van het kind, niet voldoende blijkt, kan de GI
een Jeugdbeschermingstafel (hierna: JBT) organiseren om samen met ouders, kind, eventuele betrokken hulpverlening en de RvdK de zorgen te bespreken en te
zoeken naar oplossingen. Wanneer tijdens dan wel na het JBT blijkt dat ouders niet in staat zijn om de zorgen over het kind van de betrokken hulpverlening in
een vrijwillig kader te verminderen, kan de RvdK op verzoek van de GI een beschermingsonderzoek doen en de kinderrechter verzoeken om een OTS uit te
spreken. Bij de beoordeling van het verzoek, zal de kinderrechter met name moeten worden voorgelicht over de hulp die al in het vrijwillige kader is verleend aan
de ouders en het kind om de ontwikkelingsbedreiging bij het kind weg te nemen dan wel te verminderen. De rechter zal vervolgens beoordelen of de
mogelijkheden in het vrijwillige kader voldoende benut zijn. Aan de motivering van de beslissing in een dergelijke zaak worden hoge eisen gesteld. Een OTS kan
worden opgelegd als: “De conflicten of problemen bij het tot stand brengen of het uitvoeren van een omgangsregeling zodanige belastende conflicten of
problemen opleveren voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor zijn zedelijke of
geestelijke belangen, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen…”
Met name de verdeling en de uitvoering van de zorg- en opvoedtaken en de vaststelling en uitvoering van de omgangsregeling blijkt veel problemen op te leveren
in een complexe scheiding. In paragraaf 3.2 zal daar nader op worden ingegaan. Verder blijken deze zaken zeer klachtgevoelig, zijn er regelmatig problemen die
betrekking hebben op de bescherming van de privacy van ouders en het kind en wordt de jeugdbeschermer vaak verweten niet aan “waarheidsvinding” te doen. In
de vele juridische procedures tussen ouders wordt de jeugdbeschermer zeer regelmatig als belanghebbende of als informant uitgenodigd in de procedure,
waardoor het behouden van de meerzijdige partijdigheid in dit soort zaken een grote uitdaging is. Deze onderwerpen zullen worden besproken in paragraaf
3.2.6.
3.2. Taak van de jeugdbeschermer
3.2.1. Algemeen
De taak van de jeugdbeschermer binnen de complexe scheiding verschilt juridisch niet van die in een andere situatie waarin een OTS wordt uitgevoerd. Nadat de
GI is belast met de OTS of de voogdij zal een jeugdbeschermer worden aangewezen die deze taak zal uitvoeren. De jeugdbeschermer heeft in dat kader de regie
over de veiligheid van het kind. De jeugdbeschermer kan juridische middelen inzetten om de veiligheid van het kind te waarborgen. De jeugdbeschermer kan jeugdhulp
inzetten indien dat noodzakelijk wordt geacht. Verder heeft de jeugdbeschermer als juridische middelen ter beschikking:
- de schriftelijke aanwijzing (hierna: SA);
- de bekrachtiging van de SA met als dwangmiddel een dwangsom of lijfsdwang (dat betekent opsluiting van de ouder in een penitentiaire inrichting);
- de geschillenregeling van artikel 1:262b Burgerlijk Wetboek;
- de (gesloten) uithuisplaatsing;
- het verzoek tot toetsing van het mogelijk verstrijken van de aanvaardbare termijn aan de RvdK in het kader van gezagsbeëindiging;
- de vervangende toestemming voor een medische behandeling in het geval het kind jonger is dan twaalf jaar dan wel twaalf jaar of ouder maar niet in staat
tot een redelijke waardering van zijn of haar belangen;
- de gedeeltelijke gezagstoekenning in het geval er tevens sprake is van een uithuisplaatsing. Dat kan betrekking hebben op de aanmelding van het kind bij een school,
het geven van toestemming voor een medische behandeling in het geval het kind jonger is dan twaalf jaar dan wel ouder dan twaalf jaar maar niet in staat tot een
redelijke waardering van zijn of haar belangen, of het aanvragen van een verblijfsvergunning;
- het verzoek tot vaststelling dan wel wijziging van de zorg- en opvoedtaken dan wel de omgangsregeling.
Eventueel kan de GI worden vervangen op verzoek van de GI, van de RvdK, een met gezag belaste ouder of een kind van twaalf jaar of ouder.
Kenmerkend aan Complexe Scheidingen is dat de ouders veel juridische procedures tegen elkaar voeren over met name de vaststelling en de uitvoering van de
zorgregeling, de vaststelling en de uitvoering van de omgangsregeling, de kinderalimentatie, het woonrecht van de echtelijke woning, de financiële
gevolgen van de scheiding, de deling van de huwelijksgoederengemeenschap, het gezagsrecht en de hoofdverblijfplaats van het kind.
Belangrijk is om binnen het juridische kader het onderscheid te maken tussen de positie als jeugdbeschermer die partij is in een procedure en die als
belanghebbende of informant wordt opgeroepen. Deze laatste positie krijgt een jeugdbeschermer vaak in een procedure die de ouders tegen elkaar voeren,
bijvoorbeeld ter verkrijging van éénhoofdig gezag of wijziging van de hoofdverblijfplaats van het kind. Net als bij elke uitvoering van de OTS, is
het belangrijk om er zorg voor te dragen dat de informatie feitelijk en goed onderbouwd is. Hierbij kan gebruikgemaakt worden van informatie van
onafhankelijke derden, zoals de school en kinderopvang, een betrokken (huis)arts en dergelijke. De jeugdbeschermer is immers verplicht om naar waarheid de
rechter voor te lichten.
De jeugdbeschermer zal te maken krijgen met professionals zoals de advocaten van ouders en mogelijk de bijzondere curator (zie voor uitleg paragraaf 2.2.1) die
de rechter ten behoeve van het kind kan hebben benoemd. Het kan goed zijn om als jeugdbeschermer de advocaten te betrekken bij de uitoefening van de taak omdat
zij invloed kunnen uitoefenen op hun cliënt, één van de ouders. Maar de jeugdbeschermer dient er alert op te zijn niet door de advocaten en/of de ouders
in hun “kamp” te worden getrokken. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren wanneer bepaalde informatie gevraagd en verstrekt wordt, die vervolgens in een procedure tussen
de ouders wordt gebruikt. Belangrijk is om de focus te houden op de veiligheid en de ontwikkeling van het kind.
Het is belangrijk dat tussen de jeugdbeschermer en de bijzondere curator duidelijke afspraken worden gemaakt over de taken en de verwachtingen tussen beiden,
gebaseerd op de eigen bevoegdheden en verantwoordelijkheden.
3.2.2. OTS zonder uithuisplaatsing
In het geval ouders geen zorg- dan wel omgangsregeling hebben afgesproken na het uit elkaar gaan of een regeling hebben afgesproken die de jeugdbeschermer niet
in het belang van het kind acht, en er is geen rechterlijke beslissing over de omgangsregeling, kan de jeugdbeschermer een verzoek indienen bij de rechtbank
tot vaststellen van de zorg- en opvoedtaken voor de ouders met gezag. Betreft het een regeling voor de ouder zonder gezag of een derde met een nauwe
persoonlijke betrekking met het kind, dan zal de jeugdbeschermer met hetzelfde verzoekschrift een omgangsregeling kunnen vragen (artikel 1:265g Burgerlijk Wetboek). Deze
regeling zal naderhand kunnen worden gewijzigd, indien er sprake is van een concrete wijziging van omstandigheden, dan wel dat bij het nemen van de beslissing is uitgegaan van onjuiste of
onvolledige gegevens.
Ligt er al een regeling vast in een rechterlijke beslissing, dan vormt deze regeling in principe het uitgangspunt voor de jeugdbeschermer. Maar, indien deze
regeling in de visie van de jeugdbeschermer niet (meer) in het belang van het kind is, kan de jeugdbeschermer de rechter vragen om de regeling aan te passen.
Ook ouders met en zonder gezag, een derde met een nauwe persoonlijke betrekking met het kind of het kind zelf vanaf de
leeftijd van twaalf jaar (of jonger indien het kind tot een redelijke waardering van zijn of haar belangen in staat is) kunnen wijziging van de zorg- dan wel
omgangsregeling vragen.
Als de rechter op basis van een verzoek van de GI een zorg- of omgangsregeling vaststelt, is dit ook na afloop van de OTS de geldende regeling.
De rechter kan een concrete regeling vastleggen, maar kan ook bepalen dat de GI de bevoegdheid heeft om de regeling, met het oog op de belangen van het kind en
afhankelijk van de feiten en omstandigheden van de zaak, zelf in te richten. Het is dan aan de GI om te bepalen welke regeling in het belang van het kind is. Het
is daarom belangrijk om de rechterlijke uitspraken goed na te lezen op wat de rechter precies heeft beslist en welke ruimte de GI heeft gekregen bij het
inrichten van de regeling. Ook kan het zijn dat de rechter een opdracht geeft aan de GI, die niet als beslissing is opgenomen in de beschikking maar die wel
bij de overwegingen staat. De rechter gaat er dan van uit dat de GI deze opdracht ook uitvoert en daarover, bij een volgende zitting, kan rapporteren.
In afwijking van de uitspraak van de rechter, kan de GI in overleg met ouders een andere invulling geven aan de regeling, maar met name in Complexe Scheidingen
schuilt daarin het gevaar dat de ouders of een van hen zich daar niet aan houden en zij kunnen zich dan toch beroepen op de rechterlijke uitspraak. Deze blijft
immers gelden, totdat de rechter een wijziging heeft uitgesproken.
3.2.3. OTS met uithuisplaatsing
Ook als een kind uit huis is geplaatst, hebben de ouders recht op contact met hun kinderen. In principe blijft de contactregeling van vóór de uithuisplaatsing
van kracht. De GI heeft de mogelijkheid om het contact tussen de met gezag belaste ouder en het uithuisgeplaatste kind te beperken, als dit nodig is met
het oog op het doel van de uithuisplaatsing. De GI zal wel goed moeten motiveren waarom deze beperking noodzakelijk is en deze beslissing op schrift
moeten stellen.
Dit besluit geldt als een SA. Dit betekent dat de ouder met gezag en het kind van twaalf jaar en ouder aan de kinderrechter kunnen vragen om de SA te laten
vervallen. Zij zullen dan binnen twee weken nadat de SA is gegeven, een verzoek daartoe aan de kinderrechter moeten sturen.
Ook zouden zij aan de GI kunnen vragen om de SA in te trekken. Daar zit geen termijn aan. Zij zullen dan moeten aangeven dat de omstandigheden zijn
gewijzigd en dat daarom de SA niet meer zou hoeven gelden. De GI heeft twee weken om op een dergelijk verzoek te reageren. Als de GI dit verzoek afwijst, kunnen
de ouder met gezag en het kind van twaalf jaar en ouder de kinderrechter verzoeken om de SA in te trekken. De kinderrechter heeft dan de bevoegdheid om
zelf een omgangsregeling vast te stellen, die in het belang van het kind wordt geacht.
Is de omgangsregeling vastgesteld door de rechter, dan kan de GI niet een SA geven om deze te wijzigen, maar zal de GI de rechter om een wijziging moeten verzoeken.
3.2.4. Rechtsmiddel
De GI en ouders kunnen hoger beroep instellen tegen de beslissing van de rechter indien zij het niet eens zijn met de uitspraak. Voor de GI is het belangrijk om
deze beslissing tot hoger beroep met een jurist te bespreken.
Tegen de beslissing van de kinderrechter op een verzoek tot intrekking of vervallenverklaring van een SA in het kader van het vaststellen van een
omgangsregeling bij een uithuisplaatsing, is hoger beroep mogelijk.
3.2.5. Contact en gezagsbeëindiging
Na beëindiging van het gezag blijven de ouders en het kind recht op contact met elkaar houden. Dat betekent ook dat bij de overgang van een OTS naar
gezagsbeëindiging met benoeming van de GI tot voogd, deze wijziging op zich geen invloed heeft op de regeling, zoals die gedurende de OTS gold. De ouders hebben
weliswaar geen gezag meer, maar hun recht op contact met hun kind ligt vast in hun recht op family life, dat onderdeel is van het ouderschap. Zij blijven
immers de juridische ouders van hun kind. Ook het kind blijft recht op family life houden nadat het gezag van de ouders is beëindigd. De omgangsregeling die
tijdens de OTS gold, loopt in principe gewoon door, tenzij er argumenten zijn op grond waarvan een wijziging noodzakelijk is. Dat is dan afhankelijk van de
feiten en omstandigheden, gerelateerd aan het belang en de veiligheid van het kind. De GI kan dan in onderling overleg met de ouders een regeling afspreken.
Als dat niet lukt of de regeling voldoet niet (meer), dan kunnen de ouders met behulp van een advocaat bij de rechter een verzoek indienen tot vaststelling
van een omgangsregeling.
3.2.6. Gegevens delen en privacy
Algemeen
De jeugdbeschermer houdt in het dossier de ontwikkelingen die betrekking hebben op de veiligheid van het kind bij. Deze verzamelde gegevens zijn privacygevoelig
omdat ze betrekking hebben op ouders, al dan niet met gezag, het kind, het betrokken netwerk en mogelijk andere belanghebbenden. Het is van belang om
zorgvuldig alle gegevens, besluiten en afwegingen bij de besluiten te noteren, zodat het dossier een afspiegeling vormt van de uitvoering van de OTS. Het
Privacyreglement van JZN uit 2020 is van toepassing op deze gegevens. Ten behoeve van bescherming van de jeugdige en zijn of haar ouders en andere
betrokkenen, heeft een jeugdbeschermer een verplichting tot geheimhouding.
Inzage in het dossier
Uitgangspunt is dat een betrokkene alleen recht heeft op de eigen gegevens. Dat zijn die gegevens die hem of haar betreffen. Bij het verstrekken van deze
gegevens mag de privacy van anderen niet worden geschonden. Dat betekent in de praktijk dat bij het al dan niet op verzoek van de betrokkene verstrekken van
gegevens uit het dossier, het kan zijn dat passages in stukken onzichtbaar zijn gemaakt of dat stukken niet verstrekt kunnen worden vanwege de verwevenheid van
gegevens van meerdere betrokkenen.
Op een verzoek tot inzage dan wel afschrift van het dossier, zal de jeugdbeschermer, zoals vermeld in artikel 11 van het Privacyreglement, binnen
een maand moeten reageren. Bij complexe of meerdere verzoeken kan de termijn met twee maanden worden verlengd. Inzage in of afschrift van stukken uit het
dossier kan worden geweigerd voor zover de persoonlijke levenssfeer van een ander, waaronder die van de jeugdige zelf, daardoor zou worden geschaad. Deze
afweging maakt de jeugdbeschermer, al dan niet in overleg met collega’s, en vervolgens wordt daar een aantekening van gemaakt in het dossier.
Inzage in of afschrift van het dossier wordt geweigerd, indien de betrokkene:
a. jonger is dan twaalf jaar, of
b. de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt en niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.
Ouders met gezag hebben recht op informatie uit het dossier over het kind over wie zij gezag hebben. Vanaf zestien jaar zal de jeugdige, die in staat is tot redelijke
waardering van zijn of haar belangen, daar toestemming voor moeten geven. Deze informatieverstrekking kan geweigerd worden, indien dat in strijd met het
belang van het kind wordt geoordeeld of in strijd met goed hulpverlenerschap. De argumentatie van de weigering zal aan de ouder schriftelijk worden
medegedeeld en deze ouder zal deze beslissing kunnen voorleggen aan de rechter.
Inzage in gegevens van een jeugdige ouder dan zestien door een ouder met gezag, wordt beoordeeld aan de hand van artikel 17 van het landelijke Privacyreglement, dat
ziet op verstrekking van gegevens aan derden.
De ouder zonder gezag heeft, op zijn of haar verzoek, recht op informatie over “belangrijke feiten en omstandigheden” die zijn of haar kind dan wel zijn/ haar
verzorging en opvoeding betreffen. De afweging welke informatie daaronder valt, maakt de jeugdbeschermer. Een inzage-verzoek van een ouder zonder gezag wordt
beoordeeld aan de hand van de regels van derdenverstrekking, artikel 17 van het landelijke Privacyreglement.
Het verzoek kan worden geweigerd op twee gronden:
- Strijd met het belang van het kind.
- De informatie wordt ook niet verstrekt aan de ouder met gezag dan wel aan de ouder bij wie het kind de gewone verblijfplaats heeft.
De ouder zonder gezag kan deze beslissing voorleggen aan de rechter.
Delen van gegevens
Uitgangspunt is dat de jeugdbeschermer, zonder toestemming van de betrokkene, geen informatie deelt met anderen.
Uitzondering daarop betreft een derde die rechtstreeks betrokken is bij de verlening van jeugdhulp en diens vervanger, maar alleen indien de verstrekking van de informatie
noodzakelijk is voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Belangrijk is daarbij dat goed wordt afgewogen welke informatie de derde nodig
heeft, waarbij als uitgangspunt geldt dat zo min mogelijk informatie wordt gedeeld.
Opvragen gegevens bij professionals
Professionals die beschikken over informatie over het kind, zijn verzorging en opvoeding dan wel over de ouders of voogd van het kind over wie de OTS loopt, zijn verplicht
deze informatie, op verzoek van de jeugdbeschermer, ook zonder toestemming van de betrokkene, aan de jeugdzorgwerker te verstrekken. Daarbij moeten zij ook
hun geheimhoudingsverplichting doorbreken. De jeugdbeschermer zal moeten aantonen dat de informatie noodzakelijk is voor de uitvoering van de OTS. Dat
is geregeld in artikel 7.3.11 lid 4 van de Jeugdwet.[1] Daarin staat ook dat de professional uit eigen beweging bevoegd is om informatie onder dezelfde
voorwaarden met de jeugdbeschermer te delen.
[1] Tekst artikel 7.3.11 lid 4 Jeugdwet: Derden die beroepshalve beschikken over inlichtingen inzake feiten en omstandigheden die de persoon
van een onder toezicht gestelde minderjarige, diens verzorging en opvoeding of de persoon van een ouder of voogd betreffen, welke inlichtingen noodzakelijk kunnen worden
geacht voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling, verstrekken de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert, deze inlichtingen desgevraagd of
kunnen deze inlichtingen uit eigen beweging aan de gecertificeerde instelling verstrekken, zonder toestemming van de betrokkenen en indien nodig met doorbreking van de
plicht tot geheimhouding op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van hun ambt of beroep.
Vertrouwenspersoon
In beginsel hebben een (pleeg)ouder en de jeugdige het recht om een vertrouwenspersoon mee te nemen naar gesprekken met de jeugdbeschermer. De
gemeente kan aan de ouder een vertrouwenspersoon toewijzen. In het Privacyreglement wordt de positie van deze vertrouwenspersoon benoemd. Een
ouder kan er ook voor kiezen om een bekende uit het netwerk als vertrouwenspersoon mee te nemen. Als bij een gesprek ook de andere ouder
aanwezig is, dan zal deze andere ouder in het kader van diens privacy wel akkoord moeten gaan met de aanwezigheid van een vertrouwenspersoon. Als de
ouder er niet mee akkoord gaat, dan kan de vertrouwenspersoon niet worden toegelaten. In het geval de vertrouwenspersoon een advocaat is, kan deze niet
geweigerd worden, omdat een advocaat een geheimhoudingsplicht heeft en rechtsbijstand een grondrecht is dat niet geweigerd mag worden.
Geluid- en beeldopnamen
Momenteel wordt het beleid voor de GI landelijk aangepast. De verwachting is dat op korte termijn het beleid zal wijzigingen. Daarbij zullen de uitgangspunten
van de Nationale Ombudsman met betrekking tot geluidsopnamen leidend zijn. Deze zijn te vinden in de bijlage.
Huidig beleid:
Uitgangspunt is dat een verzoek van een cliënt om een geluidsopname te maken van een cliëntgesprek in beginsel wordt gehonoreerd, tenzij er zwaarwegende redenen
zijn om dit niet toe te staan. Deze redenen kunnen zijn:
- Het is aantoonbaar niet in het belang van de jeugdige dat er een geluidsopname wordt gemaakt van het cliëntgesprek.
Dit, ongeacht of de jeugdige bij het gesprek aanwezig is en ongeacht de leeftijd van de jeugdige. Met aantoonbaar wordt bedoeld dat er sprake moet zijn
van feiten en niet van vermoedens.
- De jeugdige van twaalf jaar of ouder geeft aan het niet prettig te vinden dat er een geluidsopname wordt gemaakt van het gesprek waar hij of zij bij aanwezig
zal zijn.
- Een van de (overige) deelnemers aan het cliëntgesprek, uitgezonderd de betrokken medewerker, geeft geen akkoord voor het maken van een geluidsopname van
het gesprek.
- De verzoeker geeft bij voorbaat reeds aan dat de opname voor een ander doel zal worden gebruikt dan voor eigen gebruik.
- De verzoeker weigert (vooraf) de opgemaakte verklaring, waarin afspraken staan aangaande de vertrouwelijkheid en het gebruik van de geluidsopname, te
ondertekenen
Een medewerker van de GI mag het maken van beeldopnamen, ook al betreft dit een huisbezoek aan cliënt, altijd weigeren op grond van het portretrecht. De
beeldopnamen mogen dan niet worden gemaakt.
Ook al zou een medewerker beslissen dat hij of zij gefilmd wil worden, zal een verzoek tot het maken van beeldopnamen toch geweigerd moeten worden, indien:
- De jeugdige, ongeacht zijn leeftijd, weigert gefilmd te worden.
- Een van de overige aanwezigen bij het gesprek weigert gefilmd te worden.
- De verzoeker bij voorbaat reeds aangeeft dat de opname voor een ander doeleinde zal worden gebruikt dan voor eigen gebruik.
Wanneer een verzoek tot het maken van beeldopnamen wordt geweigerd, bestaat de mogelijkheid voor de medewerker om aan de cliënt het maken van een geluidsopname als
alternatief aan te bieden, tenzij er sprake is van een zwaarwegende reden om ook een geluidsopname niet toe te staan.
Klachten
Er bestaat onderscheid tussen een bejegenings-klacht bij de externe klachtencommissie van de GI en een tucht-klacht bij het SKJ. Gebleken is dat een zeer groot
percentage van de tuchtzaken bij het SKJ tegen de jeugdbeschermer hun oorsprong vinden in een klacht van betrokkenen bij een complexe scheiding.
Klachten kunnen worden ingediend door de ouder met gezag, de ouder zonder gezag, de voogd, degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag over de
jeugdige uitoefent, de pleegouder en ook jeugdigen vanaf de leeftijd van twaalf jaar. Zij kunnen de klacht indienen bij de externe klachtencommissie van de GI.
Dat betreft de bejegening door de GI. De klacht kan betrekking hebben op een gedraging (een handeling of nalaten) van de GI of een voor de GI werkzame
persoon. De klachtencommissie kan niet oordelen over beleid van de GI.
Een tuchtklacht ziet op het overtreden van de Beroepscode door de jeugdbeschermer. De jeugdbeschermer zal dan beoordeeld worden op de naleving van de
professionele standaarden die gelden voor de uitoefening van het werk.
In beide klachtprocedures wordt van de jeugdbeschermer verwacht dat een verweerschrift wordt ingediend en zal, in vele gevallen, ook een mondelinge
behandeling plaatsvinden.
Daarnaast kan de betrokkene bij onvrede over de wijze waarop de GI met zijn of haar
persoonsgegevens is omgegaan contact opnemen met de functionaris gegevensbescherming van de GI. Ook kan de betrokkene bij de Autoriteit Persoonsgegevens een verzoek
indienen om te bemiddelen of te adviseren of daar een klacht indienen.
Ouders en de jeugdige kunnen ook een klacht indienen bij de Nationale Ombudsman, die dan vervolgens kan verwijzen naar de externe klachtencommissie van de GI.
Daarnaast zouden zij bij de Kinderombudsman een klacht kunnen indienen over de uitvoering van taken door de GI.
Podcast
Luister naar de podcast die onderdeel uitmaakt van de serie 'Complexe Scheidingen':
Het Juridische Aspect (podcast).