Tweede versie: 2020
Vorm: digitale app / pdf

Eerst versie: 2014
Vorm: hardcopy

Auteurs
Theoretisch fundament:
Methodebeschrijving: drs. Emmy Berben, Bureau Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland
Juridisch kader: dr. mr. Veronica Smits, Expertisecentrum William Schrikker

Projectleiding
Asisa Spaans-Boujahma MBA, Expertisecentrum William Schrikker

Werkgroepleden
drs. Jolanda Verheul, Samen Veilig Midden-Nederland
drs. Natasja Wiersema, Expertisecentrum William Schrikker
Maria van Gessel, Bureau Jeugdzorg Limburg
Willy Marinus MSW, Jeugdbescherming Brabant

Bij de methodebeschrijving horen diverse andere bijlagen: hulpmiddelen en instrumenten voor de praktijk. Deze zijn digitaal beschikbaar binnen de app ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’.

Samenwerking
De update ‘Aanpak bij Complexe Scheidingen’ is uitgevoerd in samenwerking met alle Gecertificeerde Instellingen.
Opdrachtgever is het ministerie van Justitie en Veiligheid.
Opdrachtnemer is Jeugdzorg Nederland.
Het Expertisecentrum William Schrikker is gemandateerd als projectleider/penvoerder.

Productie
Infographics Nico den Dulk / Spelpartners.nl 2020
Productie app: Spelpartners.nl

 


 


 


 

1. Inleiding

Elk kind heeft het recht om onbelemmerd en in een veilige omgeving op te groeien met zijn ouders. Dat geldt ook na een scheiding, wanneer de ouders opnieuw samen vorm moeten geven aan hun rol als opvoeder.

Wanneer ouders uit elkaar gaan, is dit een heftige ‘levensgebeurtenis’, die schadelijke gevolgen voor hun kind kan hebben. Zowel op korte als lange termijn hebben kinderen van gescheiden ouders een verhoogd risico op problemen in het dagelijks functioneren en in hun ontwikkeling (Van der Valk e.a., 2020). Dat risico is nog groter, wanneer de scheiding problematisch verloopt en er veel conflicten tussen de ouders ontstaan. Wanneer ouders hun kind betrekken of inzetten bij hun onderlinge strijd, dan leidt dit tot emotionele onveiligheid en het verlies van vertrouwen in de beschermende ouder (Groenhuijsen, 2014). Een chronisch tekort aan de noodzakelijke positieve aandacht kan de ontwikkeling van jeugdigen ernstig bedreigen. Dit wordt gezien als een vorm van emotionele of psychische kindermishandeling (o.a. Baartman & Hoefnagels, 2012; Geurts, 2012; Kinderombudsman, 2014; Ten Berge, 2013; VVI-FDGG Stuurgroep Kindermishandeling, 2007).

Wat een scheiding voor jeugdigen kan betekenen, is uitvoerig beschreven in het Theoretisch fundament bij de aanpak van Complexe Scheidingen (Groenhuijsen, 2014), behorend bij de eerste versie van de methodebeschrijving. Die achtergrond is ook het onderwerp in de theoretische onderbouwing van de Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen (Van der Valk e.a., 2020b). Hierin zijn vanuit de meest recente onderzoeken en andere relevante literatuur zo volledig mogelijk de achtergrond en de gevolgen van een scheiding voor kinderen en jongeren beschreven. Beide documenten zijn gebruikt als theoretische achtergrond bij de update van de methodebeschrijving.

Van de jeugdigen die begeleid worden door een Gecertificeerde Instelling (hierna: GI) heeft 60% gescheiden ouders. De afgelopen jaren heeft de rechter steeds vaker een ondertoezichtstelling (hierna: OTS) opgelegd aan jeugdigen bij wie de strijd tussen scheidende ouders hun ontwikkeling bedreigt.

Centrale vragen waarmee de jeugdbeschermer bij deze Complexe Scheidingen geconfronteerd wordt, zijn: Wat valt binnen de opdracht van de ondertoezichtstelling en wat niet? Hoe werk je samen met ouders die niet meer met elkaar willen samenwerken? Hoe houd je het kind centraal als ouders alle aandacht vragen? Hoe positioneer je als jeugdbeschermer het kind zonder zelf onderdeel van de strijd te worden? Hoe engageer je ouders zonder partijdig te worden? Hoe houd je de focus op het proces zonder de inhoudelijke kant van de casus uit het oog te verliezen?

De uitvoering van een ondertoezichtstelling bij Complexe Scheidingen heeft de afgelopen jaren nogal eens tot handelingsverlegenheid bij jeugdbeschermers geleid. Deze ondertoezichtstellingen worden over het algemeen als arbeidsintensief en emotioneel belastend beleefd. De jeugdbeschermer moet onevenredig veel tijd besteden aan bemiddeling tussen ouders, aan juridische procedures tussen en met ouders en aan het lezen en beantwoorden van de onderlinge correspondentie tussen ouders. Ouders doen in deze situaties voortdurend een beroep op de jeugdbeschermer om stelling te nemen en partij te kiezen vóór hen en tegen de andere ouder. De jeugdbeschermers werken hard om de focus van de begeleiding te verleggen van de strijd tussen de ex-partners naar de veiligheid en ontwikkeling van hun kind. Het kost hun echter veel energie.

Ondanks alle inspanningen van de jeugdbeschermers leiden deze OTS’en niet altijd tot een verbetering van de situatie voor de jeugdige. Jeugdbeschermers hebben nog steeds behoefte aan kennis over jeugdigen en gezinnen in een complexe scheiding, begeleidingsmogelijkheden, extra handvatten voor interventies en communicatie met gescheiden ouders.

Uit recent onderzoek (Hooijmans en Fastenau, 2020) blijkt dat sinds 2010 bij minder scheidingen het besluit aan de rechter wordt voorgelegd. Dit betekent dat het aantal Complexe Scheidingen daalt. Het aantal kinderen dat te maken heeft met scheiding van hun ouders is echter nog steeds aanzienlijk. Jaarlijks gaan in Nederland de ouders van ongeveer 70.000 minderjarige kinderen uit elkaar. Ongeveer een derde van de ouders was niet formeel getrouwd; tweede derde van de ouders was gehuwd of had hun partnerschap geregistreerd. In 2017 waren er in totaal ongeveer 32.775 minderjarigen betrokken bij 18.178 scheidingen (CBS en Richtlijn). En 15% van de kinderen van gescheiden ouders heeft na de scheiding geen contact meer met een van hen (Scheiden zonder schade, 2018; Van der Valk e.a., 2020).

Hoeveel jeugdigen te maken krijgen met een complexe scheiding is niet precies bekend. De cijfers uit de verschillende onderzoeken zijn niet eenduidig. Het gaat om schattingen. De cijfers zijn namelijk afgeleid uit diverse indicatoren, zoals het aantal voorlopige voorzieningen wanneer ouders het voor of tijdens de scheidingsprocedure niet eens kunnen worden over een aantal zaken. Andere indicatoren zijn het aantal kind-gerelateerde procedures (vaststellen of wijzigingen van zorg- en omgangsregelingen, zaken over gezamenlijk of eenoudergezag en kinderalimentatie) en het aantal gezag- en omgangszaken bij de Raad voor de Kinderbescherming (Van der Valk e.a., 2020).

Al met al krijgt naar schatting zo’n vijftien tot twintig procent van alle jeugdigen na een scheiding te maken met een complexe scheiding. Jaarlijks hebben dus ongeveer 10.500 tot 14.000 jeugdigen >ernstige hinder van de scheiding van hun ouders.

De omvang van de groep kinderen van wie de ontwikkeling bedreigd wordt door scheiding van hun ouders in combinatie met de handelingsverlegenheid van professionals, vraagt om een goed onderbouwde werkwijze. Om in deze behoefte te kunnen voorzien heeft Jeugdzorg Nederland in 2013 opdracht gegeven voor de beschrijving van een aanpak bij Complexe Scheidingen in gedwongen kader. De methodebeschrijving is in 2014 tot stand gekomen door vruchtbare samenwerking en nauw overleg binnen een landelijke werkgroep. Een lijst van deelnemers is in dit document opgenomen.

Sinds de eerste versie van de methodebeschrijving zijn er veel ervaringen opgedaan met begeleiding van gezinnen in scheiding. Er is discussie ontstaan over onderdelen van de methode en werkzame elementen. Er is sprake van voortschrijdend inzicht in wat werkt en wat niet. Daarnaast zijn er belangrijke ontwikkelingen in de jeugdzorg geweest. Zo is in 2015 de verantwoordelijkheid voor de zorg aan jeugdigen overgedragen aan de gemeenten. In deze transitie en transformatie is de rol van de jeugdbeschermers nog meer dan voor 2015 die van procesbegeleider geworden. Vanuit het besef dat een jeugdbeschermer een tijdelijke professional in het leven van jeugdigen en hun gezin is en moet zijn, is er veel samenwerking opgebouwd in de keten van gedwongen jeugdzorg en preventieve en vrijwillige jeugdhulp. De inzichten in methodisch handelen bij Complexe Scheidingen binnen een gedwongen kader zijn goed bruikbaar binnen de preventieve en vrijwillige hulpverlening. Er is ook behoefte aan eenduidigheid en overeenstemming in methodisch handelen binnen de keten.

Vanuit de ontwikkelingen, ervaringen, nieuwe inzichten en behoeften hebben de GI gezamenlijk het initiatief genomen om de beschrijving van de Aanpak bij Complexe Scheidingen te actualiseren. In dezelfde periode gaf het Platform Scheiden zonder Schade aan, dat er behalve aan een actualisering ook behoefte was aan praktische tools bij de Aanpak bij Complexe Scheidingen. Deze beschrijving is het resultaat van de update. Hierbij is als eerste de titel aangepast. Omdat de effectiviteit van de werkwijze nog niet met (wetenschappelijk) onderzoek is aangetoond, is de term methodiek vervallen. Verder gaat het om een aanpak waarbij de jeugdbeschermer het proces begeleidt van jeugdigen en ouders in een complexe scheiding. Het gaat niet om de aanpak van de scheiding zelf. Daarom is gekozen voor de Aanpak bij Complexe Scheidingen (en niet van Complexe Scheidingen).

Een van de aanleidingen voor de herziening van de beschrijving van de Aanpak bij Complexe Scheidingen is de toenemende aandacht voor ouderverstoting, ouderonthechting en oudervervreemding én de handelingsverlegenheid van de professional hierbij. Wetenschappelijk onderzoek geeft nog steeds geen eenduidigheid over de aard, oorzaak en gevolgen van dit fenomeen (o.a. Van der Valk e.a., 2020; Maes, 2019). Bij ouderverstoting, ouderonthechting en oudervervreemding gaat het echter om een manier waarop ouders met elkaar omgaan die een negatieve invloed heeft op hun kinderen. Het gaat om een patroon in het gezinssysteem. Het helpt de professionals om het onderliggende gezinspatroon te herkennen, het concrete gedrag en de betekenis voor de veiligheid en het welzijn van de kinderen te benoemen. Dat biedt aanknopingspunten voor verandering. Welke naam die vorm van ouderschap heeft is niet zo relevant. In de herziene beschrijving van de Aanpak worden de termen ouderverstoting, ouderonthechting en oudervervreemding niet expliciet genoemd, maar is er meer aandacht voor de verschillende manieren waarop ouders hun ouderschap hebben vormgegeven.

In deze herziening zijn daarnaast nog enkele nuanceringen aangebracht. Zo is in de pedagogische visie explicieter ingegaan op de behoeften van jeugdigen in hun ontwikkeling. Uitgangspunt is nog steeds dat beide ouders samen aan tafel zitten, zodat zij samen de verantwoordelijkheid voor de opvoeding weer leren oppakken. Daar moet echter niet kost wat kost aan vastgehouden te worden. In de praktijk blijkt dat er vaak toch eerst iets anders nodig is om dat mogelijk te maken, zoals voorbereidende, afzonderlijke gesprekken. Dat is genuanceerd.

Door de transitie is de rol van de jeugdbeschermer veranderd. Hij is nadrukkelijk een procesbegeleider die vanuit het perspectief van de jeugdige en met respect voor de ouders handelt. De open, onbevooroordeelde en tegelijkertijd duidelijk houding, waarin de jeugdbeschermer de veiligheid van de jeugdige centraal stelt, is uitermate belangrijk. Daarnaast is er meer aandacht voor de samenwerking in het (sociale en professionele) netwerk om het gezin.

Tot slot is het juridisch kader geheel geactualiseerd.

Voor het gebruikersgemak is bij de methodebeschrijving een app ontwikkeld. Deze is digitaal beschikbaar bij Jeugdzorg Nederland.

Deze update van de beschrijving is weer tot stand gekomen met een landelijke projectgroep met vertegenwoordigers en input van alle Gecertificeerde Instellingen in Nederland en met financiële ondersteuning van het Platform Scheiden zonder Schade.

Leeswijzer

In dit document wordt een aantal termen gebruikt waarvoor verschillende definities bestaan.

In deze beschrijving wordt zowel de term ‘kind’ als ‘jeugdige’ gebruikt als het gaat om een persoon tussen 0 en 18 jaar. In literatuur over jeugdzorg is de term ‘jeugdige’ gebruikelijk, terwijl in de wet consequent gesproken wordt over ‘kind’. Omdat het in de beschrijving van de Aanpak veelal gaat om ouders en hun kinderen, is ervoor gekozen om beide termen te hanteren.

Wanneer ouders uit elkaar gaan, verliezen hun kinderen hun vaste bodem. Voor de (mogelijke) ontwikkelingsbedreigingen voor jeugdigen maakt de samenlevingsvorm tussen de ouders niet uit. Daarom is consequent de term ’scheiding’ gebruikt en niet ‘echtscheiding’.

Verder is gekozen voor de term ‘complexe scheiding’ en niet voor ‘conflictscheiding’ of ‘vechtscheiding’. De belangrijkste reden is dat complexe scheiding een neutrale term is, die een opening geeft voor verandering. Uitgangspunt in deze methodische beschrijving is hierbij de definitie uit de Richtlijn Scheiden en problemen van kinderen (2020). Een complexe scheiding is een scheiding waarbij ouders door aanhoudende ernstige conflicten het belang en welzijn van de jeugdigen uit het oog verliezen, evenals het wederzijds belang.

Vooruitlopend op de doorontwikkeling van de Aanpak bij Complexe Scheidingen is gekozen voor termen die breed te gebruiken zijn, dat wil zeggen: niet alleen binnen een gedwongen kader. In aansluiting op de verschillende varianten van de vernieuwde werkwijze in de jeugdbescherming (o.a. Verve en SAVE) is gekozen voor de termen jeugdbescherming en jeugdbeschermer in de brede betekenis.

‘Jeugdbescherming’ in de brede zin is: ‘het werk van instanties met specifieke bevoegdheden ter bescherming van jeugdigen, waarbij de bescherming is gericht op de veiligheid en de ontwikkeling van de jeugdige in relatie tot de opvoedingssituatie en in voorkomende gevallen op de veiligheid van de samenleving in relatie tot delinquent gedrag

van de jeugdige’ (Van Montfoort & Beukering, 2014). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen acute en structurele onveiligheid. Acute onveiligheid vraagt om direct handelen. Bij structurele onveiligheid doen zich in het gezin bij herhaling of voortdurend onveilige gebeurtenissen voor (JN, 2020).

De professional die het gezin ondersteunt bij de complexe scheiding heet ’jeugdbeschermer’. Andere veelgebruikte termen zijn jeugdzorgwerker en jeugdhulpprofessional. In dit document wordt consequent de term ‘jeugdbeschermer’ gehanteerd.

Daarnaast wordt in de beschrijving van het juridische kader in de bijlage ingegaan op de verantwoordelijkheid van de Gecertificeerde Instelling (GI) en de jeugdbeschermer. De GI wordt door de rechter belast met de OTS of met de voogdij. Ook kan de GI betrokken zijn bij het verlenen van preventieve jeugdhulp. De GI is verantwoordelijk voor het uitvoeren van deze maatregelen en wijst een jeugdbeschermer aan die deze taak uitvoert. Daarmee is de jeugdbeschermer verantwoordelijk voor de uitvoering en daarop ook aanspreekbaar. De jeugdbeschermer zal bij het SKJ geregistreerd moeten zijn en daarmee voldoen aan de professionele standaarden. Tegen de jeugdbeschermer kan een tuchtklacht worden ingediend. Daarom is de jeugdbeschermer in het juridisch kader ook expliciet genoemd als verantwoordelijke voor uitvoering van de maatregel.

Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de beschrijving van de pedagogische visie en methodische uitgangspunten. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de inhoudelijke werkzame bestanddelen vanuit de pedagogische visie. Hoofdstuk 4 geeft een toelichting op de werkzame elementen van het professioneel handelen. Hoofdstuk 5 bevat de concrete stappen uit het werkproces en vormt hiermee het hart voor het praktisch handelen. Hoofdstuk 6 gaat in op de organisatorische voorwaarden om de werkwijze zoals beschreven uit te kunnen voeren.

2. Visie en uitgangspunten

2.1. Inleiding

Het aantal jeugdigen dat niet opgroeit met beide juridische ouders is sterk gestegen (CBS Statline, 2018; Ter Voert, 2019; Van der Valk e.a., 2020). Ongeveer 7200 scheidingen kunnen getypeerd worden als complex (Platform Scheiden zonder schade, 2018). Een complexe scheiding is een scheiding waarbij ouders door aanhoudende ernstige conflicten het belang en welzijn van de jeugdigen uit het oog verliezen, evenals het wederzijdse belang (Van der Valk e.a., 2020). Jaarlijks zijn hierbij ongeveer 10.500 tot 14.000 jeugdigen betrokken (Van der Valk e.a., 2020b; Kinderombudsman, 2014; Spruijt & Kormos, 2014). Het aantal ondertoezichtstellingen bij Complexe Scheidingen neemt jaarlijks met ongeveer 15% toe (Spruijt & Kormos, 2014). Door de scheiding veranderen de gezinssituatie en de onderlinge relaties. De betrokken kinderen en hun ouders kunnen hierbij te maken krijgen met diverse problemen. De escalerende conflicten tussen ouders vormen een bedreiging voor de ontwikkeling van hun kinderen(Groenhuijsen, 2014). De omvang en complexiteit van deze groep gezinnen geven de noodzaak aan van een goed onderbouwde werkwijze voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling bij Complexe Scheidingen vanuit een pedagogische visie.

De theoretische uitgangspunten voor de Aanpak bij Complexe Scheidingen in gedwongen kader liggen in het verlengde van de visie op de ontwikkeling en opvoeding van kinderen en op ouderschap, zowel in het algemeen als specifiek in een scheidingssituatie. Deze pedagogische visie wordt kort beschreven in 2.2. Vervolgens staan in respectievelijk 2.3 en 2.4 doel en doelgroep van de Aanpak bij Complexe Scheidingen vermeld. In 2.5 worden de methodische uitgangspunten in het verlengde van de pedagogische visie nader toegelicht.

2.2. Visie op kinderen en complexe scheiding

Een complexe scheiding gaat altijd gepaard met een bepaalde mate van strijd. Hierbij moet het gezin weer zoeken naar evenwicht. Hoe korter dit proces duurt en hoe meer rekening gehouden is met de rechten en belangen van de kinderen en van de personen die voor hen belangrijk zijn, des te beperkter de schade voor de ontwikkeling van kinderen kan blijven.

Kinderen hebben het recht om gezond en in veiligheid op te groeien (IVRK art 6 en 9; Jeugdzorg Nederland, 2019). Basisvoorwaarden voor een goede ontwikkeling van een jeugdige zijn (Van der Valk e.a., 2020):

Een scheiding tussen ouders is een proces dat gepaard gaat met veranderingen op veel gebieden. Kinderen krijgen er ontwikkelingstaken bij en opvoedtaken van ouders veranderen (Driessen, 2015). Nieuwe taken hebben te maken met verlies, acceptatie en betekenis geven aan de nieuwe situatie en de toekomst. Het gezinssysteem verandert hierdoor en de gezinsleden moeten samen een nieuw evenwicht vinden.

Een scheiding heeft invloed op de basisvoorwaarden voor de ontwikkeling van jeugdigen. Zij kunnen hierdoor hun vaste basis voor ontwikkeling en veiligheid verliezen (Groenhuijsen, 2014; Van der Valk e.a., 2020). Ze behouden echter hun recht op gezond opgroeien en op het opgroeien bij hun eigen ouders in een gezinssituatie (IVRK, art.6 en 9). Vanuit Europees recht hebben kinderen en degenen die een belangrijke rol in hun leven spelen, zoals grootouders, recht op ‘family life’. Dit betekent dat kinderen na de scheiding van hun ouders het recht hebben om contact te blijven houden met personen die belangrijk voor hen zijn. Hierbij gaat het zowel om beide ouders als om bijvoorbeeld grootouders, neefjes en nichtjes en andere familieleden.

Een scheiding levert altijd een bepaalde mate van strijd op. Dat is niet per definitie problematisch. Het wordt pas problematisch als de scheiding leidt tot voortdurende conflicten en juridische strijd. Deze brengen het gezin ernstig in disbalans. Ze hebben een negatieve invloed op de ontwikkeling van jeugdigen, grijpen in op hun basale behoeften en tasten de opvoeding aan (Cummings, 2010). Wanneer kinderen in de strijd tussen hun ouders terechtkomen en/of ouders hen actief als middel in hun strijd inzetten, dan leidt dit tot emotionele onveiligheid en verliezen kinderen hun vertrouwen in de beschermende ouder (Groenhuijsen, 2014). Krijgen jeugdigen als gevolg van de scheiding chronisch niet de (positieve) aandacht die ze nodig hebben, dan kan dit bij hen tot ernstige ontwikkelingsbedreigingen en emotionele verwaarlozing leiden. Dit wordt gezien als een vorm van emotionele of psychische kindermishandeling (o.a. Baartman & Hoefnagels, 2012; Geurts, 2012; Kinderombudsman, 2014; Ten Berge, 2013; VVI-FDGG Stuurgroep Kindermishandeling, 2007). Hoe meer de basale behoeften van jeugdigen geschaad worden, des te groter is de schade voor hun ontwikkeling, niet alleen op korte maar zeker ook op lange termijn. Het is dan ook in het belang van kinderen dat het gezinssysteem na een scheiding zo snel mogelijk een nieuw evenwicht vindt en dat in deze zoektocht met de belangen en wensen van de kinderen rekening gehouden wordt.

Bij een scheiding kan de nadruk komen te liggen op de rol van ouders als (ex­-)partner; de rol als opvoeder kan op de achtergrond raken. Bij scheiding blijven ouders met gezag echter wettelijk verantwoordelijk voor de kinderen (zie ook bijlage Juridisch kader). De verzorgende ouder, bij wie de jeugdige zijn hoofdverblijf heeft, moet de band tussen de jeugdige en de andere ouder toestaan, actief regelen en stimuleren. Dit impliceert ook dat de verzorgende ouder de andere ouder informeert en overlegt of instemming vraagt bij specifieke keuzen, zoals de keuze van een school. Dat is een wettelijke plicht. Ook al hebben ouders samen veel conflicten, ze blijven ouders. Ze moeten samen hun focus blijven richten op (de ontwikkeling van) hun kind. Hierbij kunnen stiefouders, grootouders en andere personen uit het sociale netwerk een belangrijke rol vervullen, mits zij een neutrale positie kunnen innemen.

Jeugdigen hebben recht op contact met beide ouders. Een relatie met beide ouders na de scheiding is belangrijk voor de ontwikkeling en het welzijn van hun kinderen. Hierbij hoort dat jeugdigen de gelegenheid krijgen om zelf een beeld te vormen van hun ouders; contact met hun ouders mag hierbij geen (emotionele) last vormen. Het is niet bevorderlijk voor hun ontwikkeling als kinderen zich gedwongen voelen te kiezen.

Van ouders vraagt het dat ze oog hebben voor hun kinderen en dat hun contact voortkomt uit wat hun kinderen belangrijk vinden. Dat geeft de relatie betekenis.

Na de scheiding moeten ouders de zorg voor hun kinderen gelijkwaardig verdelen. Dit betekent niet per definitie dat ze evenveel uren aan de zorg moeten besteden. Een goede verdeling van zorg sluit aan bij het gezinssysteem vóór de scheiding, de behoeften, wens en ontwikkelingsfase van de kinderen, de kwaliteit van de band tussen de kinderen en ouders, de woonsituatie en praktische mogelijkheden van de ouders om de zorg op zich te nemen na de scheiding, de mate van conflicten tussen de ouders en de afspraken die ouders hierover gemaakt hebben (in het ouderschapsplan) (Van der Valk e.a., 2020).

Aan het traject om een betekenisvolle omgang en goede zorgverdeling te realiseren zitten echter grenzen. Als dit proces erg lang duurt en (de strijd om) het regelen van de zorg voortdurend een beroep doet op de flexibiliteit en loyaliteit van kinderen, bedreigt dit de ontwikkeling. Het is dus in het belang van de kinderen om een (aanvaardbare) termijn te stellen waarin ouders hun strijd verminderen. Lukt het de ouders ondanks alle ingezette hulp ter ondersteuning niet om dit binnen de gestelde termijn te realiseren dan neemt de jeugdbeschermer met de jeugdigen en ouders (na overleg in multidisciplinair verband) een beslissing over de vervolgstap.

2.3. Doel

Doel van de Aanpak bij Complexe Scheidingen is om jeugdbeschermers een handreiking te bieden in de procesbegeleiding van gezinnen waarin sprake is van een scheiding, zodat de kinderen weer aandacht krijgen van hun ouders en niet klem zitten in de strijd. Binnen een complexe scheiding hebben de jeugdbeschermers de taak om zo snel mogelijk duidelijk te krijgen of de ouders weer hun verantwoordelijkheid voor de opvoeding kunnen oppakken, en zo ja, op welke termijn. Lukt dat niet, dan is het doel om de opvoeding in het belang van de kinderen anders te organiseren.

Voor kinderen is het belangrijk dat zij aandacht van hun ouders krijgen. In een complexe scheiding richten de ouders hun aandacht echter vaak op hun onderlinge strijd. De Aanpak bij Complexe Scheidingen helpt de jeugdbeschermer om de kinderen en ouders in dit proces te begeleiden. Jeugdbeschermers zijn er immers om de belangen van de kinderen te vertegenwoordigen. Hun taak is om alles te doen wat nodig is ‘voor het bereiken van een gezond opvoed- en opgroeiklimaat, waarin minderjarigen zich vrij, veilig en kansrijk kunnen ontwikkelen’ (Jeugdzorg Nederland, 2019).

Bij een complexe scheiding moeten de ouders leren weer aandacht te hebben voor de opvoeding en ontwikkelingstaken van hun kind. Wanneer ouders op deze manier (met hun netwerk) de verantwoordelijkheid voor de opvoeding weer op zich nemen, kunnen hun kinderen weer ‘gewoon’ kind zijn.

De Aanpak bij Complexe Scheidingen is een handreiking voor de jeugdbeschermer om zo snel mogelijk duidelijkheid te krijgen in de mogelijkheden van de ouders: wanneer kunnen de gescheiden ouders met hun netwerk de opvoeding van hun kinderen weer zo oppakken, dat hun kinderen onbelemmerd en in een veilige omgeving kunnen opgroeien?

Hierop stemt de jeugdbeschermer met het gezin het (gezins)plan af. Dit proces doorloopt hij niet alleen samen met het gezin en het sociale netwerk, maar ook met het professionele netwerk. Dan kan hij indien nodig aanvullende professionele hulp inzetten.

Met gerichte ondersteuning aan ouders en hun kinderen kan de jeugdbeschermer duidelijkheid creëren voor het kind, ook wanneer het ouders niet lukt hun verantwoordelijkheid voor de opvoeding weer op te pakken. Hiermee kan de jeugdbeschermer eventuele verdere schade voor het kind voorkomen of in ieder geval zoveel mogelijk beperken.

De Aanpak bij Complexe Scheidingen geeft ook handvatten voor de wijze van communiceren met betrokken ouders en hun kinderen, voor het analyseren van het (opvoedings)systeem, voor de inschatting van de ernst van de situatie, om snel (veiligheids)beslissingen te kunnen nemen, voor de onderbouwing van een plan van aanpak (gezinsplan) en voor de beoordeling van en verwijzing naar passende interventies.

Vooralsnog is de Aanpak gericht op jeugdigen met een ondertoezichtstelling vanwege de scheiding van hun ouders, dat wil zeggen een werkwijze binnen gedwongen kader. De methodische elementen zijn echter goed te vertalen naar de begeleiding in preventief en vrijwillig kader.

2.4. Doelgroep

De werkwijze is gericht op kinderen die vanwege de scheiding van hun ouders onder toezicht gesteld zijn, én hun ouders.

De werkwijze is primair gericht op de begeleiding van en ondersteuning aan kinderen van wie de ontwikkeling ernstig bedreigd wordt door de strijd tussen hun scheidende ouders. Hun ouders lukt het niet om samen zonder problemen het contact of de omgang, of de verdeling van de zorg- en opvoedtaken te regelen. De kinderen kunnen hierdoor (signalen van) (probleem)gedrag vertonen waaruit blijkt dat hun ontwikkeling bedreigd wordt.

De werkwijze is direct gekoppeld aan de situatie van de scheidende ouders. Voor kinderen is het belangrijk om een betekenisvolle relatie te onderhouden met hun ouders. Wanneer ouders onderling in een strijd verwikkeld zijn, lukt dat (tijdelijk) niet. Daarom vormen ook de ouders de (primaire) doelgroep. Verder vormen personen uit het sociale netwerk (zoals stiefouders, vriendjes, grootouders, ooms, tantes, buurvrouw, schooljuf) een belangrijke steun voor de kinderen. Deze personen hebben een belangrijke rol in de aanpak. Ze hebben namelijk grote invloed op de ouders en kunnen de conflictsituatie versterken of juist afzwakken. Zij maken deel uit van de (secundaire) doelgroep.

2.5. Methodische uitgangspunten

In 2.2 is aangegeven dat scheiding wordt beschouwd als een veranderingsproces. De escalerende strijd kan het gezinssysteem ernstig in disbalans brengen. Wanneer kinderen onderdeel of getuige zijn van de strijd tussen hun ouders, gaat dit ten koste van hun ontwikkeling, basisvertrouwen en gevoel van veiligheid. Dit wordt gezien als een vorm van kindermishandeling. In het verlengde van deze (pedagogische) visie zijn de volgende methodische uitgangspunten bij complexe scheiding geformuleerd:

Deze uitgangspunten worden hierna nader toegelicht.

2.5.1. De ontwikkeling en veiligheid jeugdige staan centraal

De ontwikkeling van kinderen is een transactioneel proces, waarbij factoren bij het kind, opvoeding en wijdere omgeving voortdurend op elkaar inspelen (zie ook 2.5.3). De ontwikkeling is deels afhankelijk van genetische factoren (nature) en deels van de opvoeding (nurture). Het gaat om voortdurende interacties tussen kind en ouders en wijdere omgeving, die steeds ingewikkelder worden. De behoefte van elk kind is dat zijn ouders er samen voor hem zijn. De ouders of verzorgers spelen dan ook een belangrijke rol in de ontwikkeling van hun kinderen. Wanneer ze voorzien in de behoeften van hun kinderen, kunnen de kinderen zich in de basis goed ontwikkelen.

In de (gezonde) behoefteontwikkeling van mensen zit een bepaalde volgorde. Die volgorde kan afhankelijk zijn van de cultuur. In 1943 heeft Maslow de behoeften van de menselijke ontwikkeling beschreven en gevisualiseerd in een piramide (figuur 1). In deze piramide zijn de behoeften van volwassenen volgens Maslow vertaald naar die van jeugdigen (o.a.door Kalverboer & Zijlstra, 2006; zie ook 2.5.3).

In de basis van de piramide staat de meest basale behoefte van kinderen, namelijk die aan fysieke verzorging en bescherming. Hierin moet zijn voorzien, voordat kinderen toekomen aan de behoeften op het tweede niveau van de piramide (van onderaf gezien). Dit tweede niveau omvat de behoefte aan zekerheid, stabiliteit en veiligheid. Het gaat hierbij om continue, veilige gehechtheidsrelaties. Is hierin voorzien, dan ontstaat de sociale behoefte. Bij kinderen is dit de behoefte aan sociale relaties die passen bij hun individuele ontwikkeling en behoeften. Daarna volgen op niveau vier en vijf de behoeften aan erkenning (vertrouwen, waardering, respect) en zelfontplooiing (morele ontwikkeling). Een jongere ontwikkelt pas een moreel kompas (basis voor functioneren in deze wereld) als aan de onderliggende behoeften is voldaan.

Figuur 1: Behoeftepiramide van Maslow (1943)

Kinderen kunnen zich pas goed ontwikkelen wanneer ouders in hun gezamenlijke opvoeding een veilige situatie creëren (zie Groenhuijsen, 2014, par. 5.3, p. 51-52). Bij een scheiding verliest een jeugdige de vaste basis voor ontwikkeling en veiligheid. Kinderen blijken bij een scheiding vooral last te hebben van conflicten tussen hun ouders. Gevolg van de strijd tussen de ouders kan zijn dat kinderen (tijdelijk) terugvallen naar een lager niveau van de behoeftepiramide. Escalatie van conflicten tussen de ouders heeft dan ook een negatieve invloed op de ontwikkeling en opvoeding van hun kinderen. Dat wordt beschouwd als een vorm van kindermishandeling. Dit is dan ook een centraal onderwerp van gesprek, begeleiding en uitvoering van de jeugdbeschermingsmaatregel bij complexe scheiding. De jeugdbeschermer gaat hierbij steeds uit van het perspectief van de jeugdige. Dit sluit aan bij zijn wettelijke taak, waaruit volgt dat het kind centraal staat in de uitvoering van een maatregel van kinderbescherming (Van Montfoort, 2009). De uitvoering van de maatregel is gericht op het waarborgen of weer creëren van een veilige opvoedsituatie die de jeugdige nodig heeft om zich te kunnen ontwikkelen (niveaus een en twee in de behoeftepiramide). De verantwoordelijkheid voor de opvoeding ligt primair bij de ouders. De jeugdbeschermer begeleidt het gezin in het proces om die verantwoordelijkheid weer volledig zelf op te pakken. De jeugdbeschermer praat met de ouders over de opvoedsituatie, de wijze waarop zij hun ouderschap vormgeven, de krachten en de zorgen in het gezin, de behoeften van de kinderen, de gezinspatronen en over wat er moet veranderen. Vooral bij een complexe scheiding kan de aandacht (ongemerkt) verschuiven van de jeugdige naar de vragen en problemen van de ouders. De aandacht voor de ontwikkeling en veiligheid van de jeugdige verdwijnt hierbij naar de achtergrond.

Essentieel is daarom dat de Aanpak bij Complexe Scheidingen concrete handvatten voor de jeugdbeschermer bevat om de focus op de (ontwikkeling van de) jeugdige te richten en te houden.

Niet alleen moet de focus van de begeleiding gericht zijn op de ontwikkeling van de jeugdige, de jeugdige moet ook weten dat dit het geval is en hierin een stem hebben. Een jeugdige is als lid van het gezin onderdeel van de scheiding en heeft het met het oog op ontwikkeling van de autonomie nodig om een oordeel te vormen, dit uit te spreken én te weten dat rekening gehouden wordt met dit oordeel (Spruijt, 2014). Hierbij hoort dat er iemand met de jeugdigen praat, naar hen luistert en hun verhaal en wensen meeweegt bij de invulling van de begeleiding. Wie met de jeugdige praat is afhankelijk van de situatie. De jeugdbeschermer stemt dit af met de jeugdige, de ouders en het informele en formele netwerk om het gezin.

2.5.2. Ouders blijven binnenhet veranderde gezinssysteem samen als opvoeder verantwoordelijk

Kinderen zijn geen geïsoleerde wezens. Ze groeien op in een gezin. De ouders reageren hierbij op hun kinderen en de kinderen op hun ouders. Het gezin wordt dan ook gezien als een systeem. Alle leden beïnvloeden elkaar en samen zorgen ze voor het evenwicht. In normale omstandigheden is er over het algemeen een gezonde balans waarbij alle leden goed functioneren en de kinderen zich kunnen ontwikkelen.

Een scheiding  kan gezien worden als gezinsfaseovergang (Cottyn, 2009). Het is een ingrijpende gebeurtenis die gepaard gaat met veel veranderingen. Dat zijn niet alleen praktische veranderingen; er ontstaan ook nieuwe rollen, taken en verantwoordelijkheden.

Zo verandert door de scheiding de woonsituatie. Na de scheiding wonen de kinderen bij de ene ouder en hebben contact met de andere ouder of er is sprake van co-ouderschap (zie ook juridisch kader voor de regeling van de omgang). Gevolg is dat kinderen en ouders na de scheiding minder tijd samen doorbrengen dan vóór de scheiding. Hierdoor beleven ze samen minder en verandert de ouder-kindrelatie.

Er kunnen nieuwe leden aan het gezinssysteem toegevoegd worden, als de ouders een nieuwe partner krijgen. Behalve stiefouders, kan een jeugdige ook stiefboers en -zussen en halfbroers en -zussen krijgen. Dan kunnen nieuwe (deel)systemen ontstaan. Rollen, relaties en interactiepatronen veranderen. Zo verandert vaak het contact met de grootouders en andere familieleden.

De overgang van oude naar nieuwe situatie stelt ook andere eisen en vaardigheden aan een jeugdige, opvoeder of gezin en het sociale netwerk. Wettelijk houden de ouders (met gezag) na de scheiding hun taak als opvoeders. Het ouderlijk gezag omvat mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (burgerlijk wetboek 1, artikel 247.3, zie ook juridisch kader). De ouders worden ex-partners, maar blijven samen als ouder verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kind. Door de scheiding krijgt de jeugdige extra ontwikkelingstaken (zoals omgaan met verlies, acceptatie en betekenis geven aan de nieuwe situatie en de toekomst). Dit vraagt van de ouders dat ze hun opvoedtaak hierop afstemmen (Van den Berg, 2010; Driessen, 2012; in Marinus, 2012).

De scheiding legt een zware druk op de ouders, zowel in emotioneel opzicht als op praktisch-organisatorisch vlak. Ouders en hun kinderen moeten zowel leren omgaan met de nieuwe situatie als de oude situatie leren loslaten (zie Groenhuijsen, 2014, p. 19). Hoe ouders en hun kinderen met de scheiding omgaan, is afhankelijk van de gezinspatronen, de hoeveelheid risicofactoren en beschermende factoren die de scheiding (nog extra) met zich meebrengt. Langlopende en vastgelopen conflicten kunnen het gezinssysteem ernstig in disbalans brengen. De disbalans in het gezin kan emotionele problemen veroorzaken. Er kunnen nieuwe gezinspatronen ontstaan, die invloed hebben op de verwerking van de scheiding (zie Groenhuijsen, 2014, hoofdstuk 2).

Pas als ouders en kinderen hun gevoelens van verlies en machteloosheid verwerkt hebben, kunnen ze een nieuw evenwicht vinden. Het lastige voor ouders in scheiding is dat ze al met elkaar moeten praten en afstemmen hoe ze de opvoeding van hun kinderen vorm gaan geven, voordat ze hier emotioneel aan toe zijn (zie ook 2.5.5).

Veel ouders vinden het moeilijk om met hun kind over de scheiding in gesprek te gaan. Niet alle ouders vertellen hun kind duidelijk dat ze gaan scheiden, dat zij zelf deze keuze gemaakt hebben en hun kind zich niet schuldig hoeft te voelen. Hierdoor weten kinderen vaak niet wat er gebeurt en waarom dingen anders zijn.

De jeugdbeschermer besteedt dus (met psycho-educatie) expliciet aandacht aan de verwerking van de scheiding bij zowel ouders als kinderen. Hij erkent hierbij de pijn die dit met zich meebrengt bij ouders en hun kinderen.

Cruciaal is dat de communicatie altijd helder is. Dat betekent dat ouders altijd dezelfde informatie krijgen en dat vooraf duidelijke afspraken gemaakt worden over de manier van communiceren. Uitgangspunt is dat de gesprekken met beide ouders samen zijn.

Ouders blijven na de scheiding individueel verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kind. Bij een complexe scheiding hoort dat ouders (tijdelijk) moeite hebben met die verantwoordelijkheid. Het is dan ook belangrijk dat de professional zo snel mogelijk zicht krijgt op de mogelijkheden van ouders om hun verantwoordelijkheid als ouders (weer) op zich te nemen. Die mogelijkheden spelen een belangrijke rol in de begeleiding en het managen van verwachtingen. Met inzicht in de mogelijkheden kan de jeugdbeschermer de ouders weer in hun kracht zetten. Het opleggen van een OTS kan gezien worden als crisismoment dat de professional kan benutten om ouders te motiveren om de verantwoordelijkheid voor de opvoeding weer op zich te willen nemen. Door ouders de kans te geven om zelf de keuze te maken om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen, kan de professional hun interne motivatie voor verandering stimuleren. Wanneer die motivatie uit henzelf komt, leidt dat eerder en sneller tot verandering dan wanneer die motivatie door anderen wordt opgelegd. Of de ouders dit moment kunnen benutten hangt ook af van hun mogelijkheden en relatie op dat moment. Zij kunnen hun ouderschap op verschillende manieren vormgeven (zie bijlage Vormen van ouderschap).

Gezinspatronen bepalen de onderlinge relaties en de manier waarop alle gezinsleden op elkaar, situaties en veranderingen reageren. Een verandering in rollen beïnvloedt ook de gezinspatronen. De begeleiding van gescheiden gezinnen is dan ook vanzelfsprekend op het hele gezinssysteem gericht. Dit betekent expliciet dat ook de kinderen meepraten en iets te zeggen hebben over de afspraken. In 2.5.1 is al aangegeven dat de jeugdbeschermer zo mogelijk met de jeugdige praat, waarbij hij de manier waarop, de frequentie en timing afstemt op de jeugdige (zie ook hoofdstuk 5). Cruciaal is om met ouders hun taak en mogelijkheden als opvoeders te bespreken en de consequenties voor hun rol in het hele veranderingsproces. De jeugdbeschermer spreekt hierbij de ouders samen als opvoeders aan. Hij bespreekt met hen samen wat de scheiding voor hun kind betekent en wat nodig is voor de verwerking. Ook de (invloed van) de rol van eventuele nieuwe partners van de ouders zal hij hierin al vanaf de start meenemen.

Aan wat de jeugdbeschermer hierbij van ouders kan verlangen, zit een grens. Wanneer ouderschap goed genoeg is, kunnen ouders weer verder zonder hulp. Het bieden van een fysiek veilige omgeving, een affectief klimaat, adequaat voorbeeldgedrag door ouders, continuïteit in opvoedingen verzorging, respect en sociaal netwerk zijn de condities die in het geval van een vastgelopen scheiding extra aandacht behoeven (Van der Steege, Van der Veld en Zoon, 2020).

2.5.3. De omgeving is belangrijk voor de ontwikkeling jeugdigen

Een jeugdige neemt deel aan verschillende levensgebieden. Hij is niet alleen lid van het gezinssysteem (ouders, stiefouders, grootouders), maar ook onderdeel van de wijdere omgeving (zie ook 2.5.1). Het gaat hierbij onder andere om de buurt, vrienden en sportclubs, sociale netwerken van ouders en de nog wijdere maatschappelijke omgeving. Onder deze laatste omgeving vallen ook de contacten met de overheidsinstanties en de hulpverlening.

De verschillende levensgebieden of domeinen (kind, gezin, omgeving) beïnvloeden elkaar. Kalverboer en Zijlstra (Kalverboer & Zijlstra, 2006; Zijlstra, 2012 ) ontwikkelden vanuit de behoeftepiramide van Maslow het Best Interest of the Child Model (BIC). In dit model is aangegeven wat elke jeugdige voor zijn ontwikkeling van zijn familie en de wijdere omgeving nodig heeft om in zijn behoefte te voorzien (zie figuur 2).

Figuur 2: De Behoeftepiramide van Maslow en het Best Interest of the Child Model (Kalverboer & Zijlstra, 2006; Zijlstra, 2012 in Richtlijn Gezinnen met meervoudige en complexe problemen, 2020, hoofdstuk 4).

Een scheiding tussen ouders betekent voor kinderen ook een scheiding van leefomgevingen. Hierdoor komen er nieuwe (opvoed)omgevingen (en systemen) bij, die weer invloed uitoefenen op het opgroeien en de ontwikkeling van het kind. Nieuwe partners van hun ouders zorgen onder andere voor nieuwe familieleden, werkomgevingen en vrienden. Als een jeugdige afwisselend bij beide ouders woont, krijgt hij onder andere te maken met meer buren. De grootouders hebben in het algemeen een belangrijke rol in het leven van kinderen. Deze rol willen ze blijven houden. Het contact kan echter veranderen. Deze ongewenste rolverandering geldt ook voor andere familieleden, vrienden en kennissen.

Om een goed beeld van de opgroei- en opvoedsituatie te krijgen dient er dus een goede analyse gemaakt te worden van het hele netwerk van jeugdige en ouders. Het gaat hierbij zowel om de situatie op dat moment (na de scheiding) als de situatie vóór de scheiding. Hierbij is niet alleen inzicht nodig in welke personen een belangrijk rol spelen in het netwerk van ouders en kinderen, maar ook in de onderlinge verhoudingen. Hoe iedereen over elkaar denkt en de manier waarop iedereen hierover communiceert, spelen eveneens een belangrijke rol. Personen uit de sociale omgeving zijn bijna altijd partij. Stiefouders vormen samen met hun nieuwe partner een partij en kunnen in die rol de strijd versterken. Grootouders zien de pijn van hun kind (vader of moeder) en hebben een mening over hun ex-schoondochter of -zoon, de oorzaak en het verloop van de scheiding. Zij beïnvloeden op die manier het proces en interacties. De meningen over elkaar en over de scheiding zorgen voor een bepaalde dynamiek en hebben invloed op de strijd. De analyse van het netwerk en de onderlinge relaties geeft een beeld van zorgen én van steunbronnen die kunnen helpen om de bedreigingen voor de ontwikkeling af te wenden. Personen uit het netwerk, zoals grootouders, kunnen een belangrijke rol voor de betrokken kinderen vervullen, mits zij zich neutraal kunnen opstellen. Neutraal betekent dat ze geen partij kiezen voor een van de ouders, zodat de kinderen onbevangen met hen om kunnen gaan.

2.5.4. Scheidingsgerelateerde risicofactoren en beschermende factoren spelen rol

Bij Complexe Scheidingen vormen de (escalerende) conflicten tussen de ouders en wat de kinderen hiervan meekrijgen het belangrijkste risico voor de ontwikkeling van de jeugdigen. Deze conflicten kunnen allerlei sociaal-emotionele, cognitieve en fysieke problemen bij kinderen tot gevolg hebben. Voorbeelden zijn agressief gedrag, depressiviteit, concentratieproblemen, overmatig alcohol- of druggebruik, problemen met vrienden, met leren en een zwakke band met een ouder (zie Groenhuijsen, 2014, hoofdstuk 2). Deze problemen zijn niet altijd zichtbaar, maar dat kan juist een reden tot zorg zijn.

Hoe ernstig de situatie of problemen zijn, hangt mede af van andere factoren. Op alle levensgebieden (ontwikkeling jeugdige, gezin, wijdere omgeving) kunnen zich factoren voordoen die de ontwikkeling bedreigen. Deze risicofactoren vergroten de kans dat er problemen ontstaan. Hoe jonger het kind is bij wie zich risicofactoren voordoen, des groter is de (negatieve) invloed op de ontwikkeling.

Naast risicofactoren kunnen ook beschermende factoren invloed uitoefenen op de ontwikkeling, zoals humor van de ouders, onderlinge genegenheid, interesse voor de jeugdige en een positieve onderlinge communicatie. Beschermende of protectieve factoren zorgen voor een adequate reactie op negatieve omstandigheden, zodat problemen voorkomen worden of te dragen zijn (o.a. Rutter, 1990; Masten e.a., 1990). Meer beschermende factoren betekent ook een potentieel grotere bescherming tegen de negatieve invloed van risicofactoren. Dit komt door de wisselwerking tussen risicofactoren en beschermende factoren op de verschillende domeinen c.q. niveaus.

Op het domein van ontwikkelingsbehoeften spelen factoren een rol die te maken hebben met de functionele ontwikkeling van jeugdigen. Strijd tussen ouders heeft altijd een negatieve invloed op het neurobiologische systeem (zie Theoretisch fundament, p. 20) en de emotionele ontwikkeling. Bij dit domein gaat het echter ook om gezondheid, cognitieve ontwikkeling, gedrag, identiteit, gezins- en sociale relaties, sociale presentatie en zelfzorgvaardigheden.

Bij Complexe Scheidingen zijn de opvoedcapaciteiten van de ouders van groot belang.

De nieuwe opvoedtaken doen een extra appel op hun opvoedcapaciteiten.

Ouders zijn vaak bang dat hun kind aangeeft veel verdriet te hebben over de scheiding. Dit kan schuldgevoelens bij ouders oproepen. Ouders kunnen hun kind ook emotioneel te veel belasten. Kinderen lopen na de scheiding het risico emotioneel de thuiswonende ouder te moeten steunen en de rol van de andere ouder over te moeten nemen.

Door de strijd tussen de ouders ontstaat het risico dat ouders emotioneel niet beschikbaar zijn, dat ze onvoldoende toekomen aan de basale verzorging, of de veiligheid van hun kind niet kunnen garanderen en hierover ook geen afspraken met hun ex-partner kunnen maken. Andere belangrijke factoren van opvoedingscapaciteit zijn stimuleren, regels en grenzen stellen en stabiliteit.

Ouders kunnen individuele problemen hebben die een druk op het gezin leggen, zoals overmatig alcoholgebruik, verstandelijke beperking of psychiatrische problemen (voorgeschiedenis functioneren gezin). Hoe ouders mede hierdoor met elkaar omgaan beïnvloedt ook de sfeer en omgang tussen de gezinsleden. Een langdurige hulpverleningsgeschiedenis, bijvoorbeeld vaak wisselende, kortdurende begeleiding bij psychische problemen, maakt de situatie ernstiger en de ouders en hun kinderen minder gemotiveerd voor (nog meer) hulp. De jeugdbeschermer moet ouders wel motiveren voor hulp, maar kan voor een dilemma komen te staan wanneer de ouder hulp weigert. Door het concrete gedrag van ouders te benoemen, kan de jeugdbeschermer de ouders inzicht geven in wat de gevolgen voor hun kind zijn en hen zo motiveren hun gedrag te veranderen.

Door een scheiding verandert vaak de financiële situatie van gezinsledn. Dit kan grote invloed hebben op de leefsituatie. Dit geldt ook voor armoede, huisvesting, werksituatie en andere sociaaleconomische gezinsfactoren. Het oplossen van dergelijke basale knelpunten kan een voorwaarde zijn om te kunnen functioneren. Dit impliceert dat voor de veilige ontwikkeling van kinderen soms eerst aandacht besteed moet worden aan problemen die niet direct betrekking hebben op de kinderen, maar de basis vormen voor het gezinsfunctioneren. Bij een scheiding zijn dat vaak (ongewenste) financiële consequenties. Andere factoren in gezin en wijdere omgeving die zowel een risico kunnen vormen als kunnen beschermen, zijn de bredere familie, sociale integratie gezin, hulp- en steunbronnen in de omgeving, werkrelatie tussen gezin en professional.

Beschermende factoren kunnen doorwerken en bescherming bieden tegen risicofactoren op alle domeinen (transactionele effect, Bakker e.a., 1997). Zo kan bijvoorbeeld een goede relatie met een vriendin, de juf of een moeder van een vriendje tegenwicht bieden aan het gemis aan emotionele beschikbaarheid, gezinsspanningen en/of omgaan met armoede. Ook als jeugdigen na de scheiding in dezelfde omgeving blijven wonen, naar dezelfde school kunnen blijven gaan, hun vrienden houden, een goede relatie hebben met hun broer of zus en beide ouders, dan kan dit beschermend werken.

De belangrijkste risicofactoren die voor, tijdens en na de scheiding voor problemen bij jeugdigen zorgen, zijn volgens de literatuur (Van der Valk, 2020):

Standaard onderdeel van de analyse van de situatie is dat de jeugdbeschermer altijd zowel de risico’s op een bedreigde ontwikkeling taxeert als beschermende factoren die veiligheid in de situatie kunnen geven in kaart brengt. Bij scheiding dient hij ook met de belangrijke personen uit het sociale netwerk te bespreken hoe zij zich neutraal kunnen opstellen. Dan kan hij de begeleiding hierop afstemmen.

2.5.5. Mogelijkheden voor verandering hangen af van escalatie van conflicten

Gescheiden ouders en hun kinderen moeten niet alleen wennen aan een nieuwe situatie, ze moeten ook de oude situatie loslaten. Bij een scheiding voelen alle betrokkenen een verlies (Groenhuijsen, hoofdstuk 2). Volgens Staal (2002) is scheiding een traumatische, stressvolle gebeurtenis (zie bijlage Trauma en gehechtheid). Bij een complexe scheiding wordt het leven van beide ouders en hun kinderen in meer of mindere mate ontwricht.

Voor ouders verandert de invulling van hun rol als ouder en als partner. Zij moeten leren aanvaarden dat hun relatie als (gelukkige) samenwonende partners eindigt en dat het kerngezin er niet meer zal zijn. De patronen in de relatie veranderen. >Ouders verliezen hun partner, kinderen verliezen hun vertrouwde opvoedsituatie. De scheiding brengt feitelijk met zich mee dat de grenzen abrupt verlegd worden, terwijl beide partners daar emotioneel nog niet aan toe zijn. Beide ouders krijgen het gevoel in te moeten leveren op hun terrein. Dit kan (bovenmatige) spanning oproepen en het probleemoplossende vermogen blokkeren. Dit belemmert vervolgens een adequate aanpassing aan de nieuwe situatie voor hun kinderen.

Het proces dat ouders en hun kinderen bij scheiding doormaken is vergelijkbaar met een rouwproces bij overlijden van een dierbaar iemand. De verwerking van het verlies dat hiermee gepaard gaat, verloopt volgens Kübler-Ross (1979) in de volgende fases: 1. ontkenning, 2. protest en woede of boosheid, 3. onderhandelen, 4. depressie en 5. acceptatie. Hoe ouders en kinderen dit proces doorlopen, verschilt. Gevoelens als angst en depressie maken het waarschijnlijk dat een persoon minder bereid of in staat is om te veranderen (Littell & Girvin, 2002). Hierbij komt dat ouders al moeten gaan onderhandelen over de opvoedsituatie (fase 3), terwijl ze hier emotioneel nog niet aan toe zijn (stap 1 en 2). Dat maakt het werken aan verandering bij een scheiding extra lastig.

Belangrijk is dat jeugdbeschermers aandacht hebben voor de fase waarin jeugdigen en ouders zich (emotioneel) bevinden en dat dit inzicht onderdeel is van hun gesprekken en handelen. Valkuil voor ouders is namelijk dat ze aangeven vanuit het belang van hun kind te onderhandelen, terwijl ouders dat nog niet kunnen vanuit de acceptatie van de scheiding.

Alle gezinsleden moeten dus een nieuw evenwicht vinden in de veranderde situatie. Bij voldoende steun en probleemoplossend vermogen van betrokkenen kunnen ze dit snel vinden. Ernstige, chronische problemen kunnen dan worden voorkomen.

Ziet het kind dat de ouders hun conflicten kunnen oplossen, dan wordt hun kind hier sterker door (Cummings, 2010). Ouders staan immers model voor hun kind.

Wanneer ouders zich verliezen in hun rouw en emoties, kunnen de conflicten vastlopen. Bij langlopende en vastgelopen conflicten kunnen de draagkracht en draaglast van ouders en kinderen ernstig in disbalans zijn. Dan zullen ouders steeds minder zicht hebben op de behoeften van hun kinderen. Hoe meer de basale behoeften geschaad worden, des te groter zijn de gevolgen voor de ontwikkeling en veiligheid en hiermee de noodzaak tot ingrijpen.

Lukt het de ouders (en kinderen) niet om binnen een aanvaardbare termijn (zie ook hoofdstuk 3) een evenwicht te vinden in de nieuwe situatie, dan kan de probleemsituatie verder escaleren. Dit kan zich uiten in nog verder toenemende conflicten, juridische strijd, verstoorde communicatie en andere chronische, meestal meervoudige problematiek. Kinderen kunnen zich niet ongestoord ontwikkelen, wanneer ouders hun conflicten niet oplossen. Onopgeloste conflicten tasten de (kwaliteit van de) opvoeding aan (Cummings, 2010, Van der Valk e.a., 2020). Een lange duur van de problematiek brengt probleemoplossende strategieën op gang die weliswaar functioneel, maar niet adequaat zijn.

Rooney (1992) noemt twee manieren waarop personen kunnen reageren op ervaren van inperking van vrijheid: reactance en strategische zelfpresentatie.

Bij reactance verdedigt iemand zijn eigen territorium tegen indringers, klachten en krachten van buitenaf. Met zijn gedragingen probeert iemand de persoonlijke controle en vrijheid te handhaven en externe beperkingen zoveel mogelijk buiten spel te zetten. Het is een normale en algemeen voorkomende reactie op bedreiging van voor betrokkenen waardevolle rechten. Bij een scheiding hebben zowel beide ouders als hun kinderen hun nieuwe eigen territorium, dat ze verdedigen. Ze moeten echter ook hun oude territorium kunnen loslaten en dat vinden ze vaak moeilijk. Dit is een vorm van zelfbescherming die de jeugdbeschermer op waarde moet schatten en zo nodig moet bespreken (zie ook podcast Complexe Scheidingen).

Strategische zelfpresentatie houdt in dat mensen zich overdreven presenteren, waardoor ze zieliger, mooier, sterker, dreigender of afhankelijker overkomen dan ze zijn. Het is een overlevingsstrategie om de andere partij te beïnvloeden en zo de dreiging het hoofd te bieden. Ouders kunnen gaan twijfelen of de scheiding wel een goede keuze was. Hierdoor kunnen zij bevestiging gaan zoeken voor zichzelf dat de scheiding terecht is. Door alle negatieve eigenschappen van de ex-partner en de gebeurtenissen tijdens het huwelijk zo negatief mogelijk neer te zetten, rechtvaardigen zij de scheiding. Ook als ouders hun kinderen niet rechtstreeks betrekken in hun onderlinge negatieve interactie, merken de kinderen hoe ouders op elkaar reageren. Voor kinderen is dat zeer pijnlijk. Ze raken het gezin als vanzelfsprekende leefsituatie kwijt en hun ouders zijn emotioneel niet meer beschikbaar. Bij escalatie van strijd zijn kinderen en ouders moe van de negatieve sfeer en de onderlinge vijandigheid. Zij missen betekenisvolle contacten met elkaar. Het vinden van een nieuw evenwicht lukt onvoldoende, omdat het disfunctionele en wankele evenwicht een te kwetsbare uitgangspositie vormt voor de betrokkenen. De kansen op groei en vooruitgang zijn dan beperkt en de problemen zullen verder toenemen. Bovendien leren kinderen in deze situaties van hun ouders niet om op een constructieve manier met conflicten om te gaan.

De mate van conflict en aard van de strijd bepalen de complexiteit van de situatie, de ernst van de bedreiging voor de ontwikkeling van het kind en de mogelijkheden tot verandering. Inzicht in de mate en ernst van de strijd tussen ouders, de bijbehorende communicatiestrategieën en mogelijkheden tot verandering is dus van belang. Hiermee kan de jeugdbeschermer de focus verschuiven van de onderlinge strijd naar het belang van het kind om in een positief gericht proces een nieuw evenwicht tot stand te brengen. Hierbij dient het belang van de jeugdige voorop te staan. Een scheiding kan immers levenslange gevolgen voor een kind hebben.

De werkwijze biedt concrete handvatten (escalatieladder) om het noodzakelijke inzicht te krijgen.

2.5.6. Aan het veranderingsproces wordt een termijn gesteld

Kern van de aanpak is dat de focus op de (ontwikkeling van de) jeugdige gericht is en blijft. Hoe langer het duurt voordat de opvoedingssituatie in positieve zin verandert, des te groter is de negatieve invloed op de ontwikkeling van de betrokken kinderen. De strijd tussen de ouders mag dus niet eindeloos voortduren. Bij de start van de begeleiding bij Complexe Scheidingen maakt de jeugdbeschermer hierover concrete afspraken met het gezin. Onderdeel van het gezinsplan is dat de jeugdbeschermer met ouders een termijn afspreekt waarin zij een positieve verandering in de situatie teweegbrengen.

Lukt het de ouders, ondanks de inzet van alle mogelijke vormen van hulp en ondersteuning, onvoldoende om deze verandering binnen de gestelde termijn te realiseren, dan bespreekt de jeugdbeschermer dit met het gezin. Onderwerpen van gesprek zijn hoe betekenisvol of belastend de omgang tussen kind en beide ouders is en wat de huidige verdeling van zorg voor de ontwikkeling en veiligheid van de jeugdige betekent.

Samen zullen ze nagaan hoe het gezinspatroon eruitziet, wie hierin welke rol heeft, waarom het in stand blijft en welke andere mogelijkheden voor verandering er zijn.

Of een verandering in zorgverdeling en in contact tussen ouders en hun kind noodzakelijk is, moet een jeugdbeschermer zorgvuldig overwegen in goed overleg met ouders en jeugdige. Wetenschappers en professionals adviseren terughoudend te zijn in het verbreken van contact tussen ouders en hun kind. Bij Complexe Scheidingen is het namelijk heel erg ingewikkeld om goed te achterhalen waarom kinderen hun ouders niet meer zouden willen zien (Van der Valk e.a., 2020). Voor het welbevinden van kinderen is ook niet zozeer de frequentie van contact met hun ouders van belang (kwantiteit), maar de band die ze met hun ouders hadden voor de scheiding (kwaliteit, Groenhuijsen, 2014, 4).

Is een verandering nodig, dan kan die stapsgewijs ingezet worden. Bij elke verandering in situatie kan de jeugdbeschermer voorwaarden formuleren, termijnen stellen voor verandering en afspraken op korte en lange termijn maken over de vervolgstap. En voordat een jeugdbeschermer een wezenlijke verandering met het gezin vaststelt, bespreekt hij deze altijd eerst in een multidisciplinair overleg.

3. Werkzame bestanddelen

3.1. Inleiding

In het vorige hoofdstuk zijn de visie en methodische uitgangspunten voor de Aanpak bij Complexe Scheidingen in gedwongen kader beschreven. Dit hoofdstuk beschrijft de werkzame bestanddelen van de aanpak, die op basis van praktijk en theorie zijn geformuleerd. Leidraad voor nadere nuancering van de algemene en specifieke werkzame factoren (of kernelementen) zijn de What Works-principes. In 3.2 over effectieve interventies worden deze principes kort toegelicht. Op basis van de pedagogische visie zijn vijf inhoudelijke werkzame factoren geformuleerd. Deze worden in 3.3 tot 3.7 beschreven. In hoofdstuk 4 komen de algemeen werkzame factoren voor professioneel handelen aan de orde.

3.2. Effectieve interventies

Om effectief te kunnen werken moeten professionals weten welke elementen in een werkwijze bijdragen aan de werkzaamheid (zie het kennisdossier over effectieve interventies van het NJi). Het gaat om een combinatie van algemeen werkzame bestanddelen en kernelementen (of specifieke werkzame bestanddelen). Algemeen werkzame bestanddelen dragen in het algemeen bij aan het resultaat van de werkwijze, zoals de relatie tussen professional en jeugdige en/of ouder. Kernelementen dragen bij aan de effectiviteit van specifieke interventies voor specifieke doelgroepen.

Leidraad voor nadere nuancering van de te onderscheiden werkzame elementen voor de Aanpak bij Complexe Scheidingen zijn de What Works-principes, die ook gehanteerd worden om interventies binnen strafrechtelijk kader te beschrijven.

Het gaat om de volgende zes basisprincipes:

  1. Risicobeginsel: geeft aan op wie begeleiding en behandeling gericht moeten zijn (wie loopt risico). De aanpak moet afgestemd zijn op de ernst van de problematiek en op de kans dat de problematiek zich voortzet of terugkeert na afsluiting van de hulp of begeleiding. Dit bepaalt op wie de interventie gericht moet zijn. Interventies moeten passen bij de ernst van de situatie. Door de escalerende strijd tussen ouders in een complexe scheiding worden de basale behoeften van kinderen geschaad. Dit heeft gevolgen voor hun ontwikkeling. De werkwijze moet dus in eerste instantie gericht zijn op de kinderen en de (ernstige) gevolgen van de strijd tussen de ouders voor hun ontwikkeling.
  2. Behoeftebeginsel: de interventie moet gericht zijn op de kenmerken, eigenschappen en gebeurtenissen die de probleemsituatie veroorzaakt hebben. Inzicht in de doelgroep die met de aanpak geholpen wordt, is dus van belang. Bovendien moet er goed inzicht zijn in de risicofactoren die bijdragen aan de probleemsituatie, deze in stand houden en deze kunnen verergeren. Bij Complexe Scheidingen lijden de kinderen het meeste onder de strijd tussen de ouders. Dat is de grootste risicofactor die hun ontwikkeling bedreigt. Ouders voeren die strijd als ex-partners, maar betrekken hun kind hierin. Hun kind lijdt daardoor onder de verstoorde opvoedrelatie. De jeugdbeschermer moet de mate van strijd en de risico’s voor de ontwikkeling van de kinderen goed in kaart brengen. Daarnaast moet hij gebruik maken van factoren die bescherming kunnen bieden tegen de gevolgen van de strijd. Een ondersteunend netwerk is daarvan een voorbeeld.
  3. Responsiviteit en relatie: interventies en begeleidingsvormen werken beter, wanneer rekening gehouden wordt met de mogelijkheden van de cliënt. Niet elke werkwijze is geschikt voor elke cliënt. De hulpverlener moet de werkwijze aanpassen aan de mogelijkheden van de cliënt. De relatie tussen cliënt en hulpverlener staat hierbij voorop, omdat deze een groot deel van het resultaat van de begeleiding of hulp bepaalt. De kindgerichte en oplossingsgerichte benadering ondersteunen een responsieve werkwijze. Wat het beste werkt is onder andere afhankelijk van de leeftijd van een jeugdige en diens veerkracht, maar ook van in hoeverre de ouders de scheiding verwerkt hebben.
  4. Behandelmodaliteit (context): de uitvoering van de hulp dient gericht te zijn op de veelheid aan factoren die een rol kunnen spelen bij de problematiek. Bovendien spelen ook beschermende factoren een rol. Gebruikmaken van de positieve krachten van het gezin en het sociale netwerk is een essentieel onderdeel van de werkwijze.
  5. Programma-integriteit: een methode moet bij voorkeur gebaseerd zijn op een goed gefundeerde theorie, die getoetst is in de praktijk en inzicht geeft in de achtergrond van de problematiek. Daarnaast moeten onderdelen correct uitgevoerd worden.
  6. Professionaliteit: de professionele kwaliteiten van degene die de interventie uitvoert zijn van groot belang. De professional moet de methode in de vingers hebben. Supervisie en intervisie kunnen hem hierbij helpen. Aan de andere kant moet de professional ook flexibel zijn en de werkwijze aan kunnen passen aan de situatie en de cliënt.

Voor de Aanpak bij Complexe Scheidingen zijn zes werkzame elementen onderscheiden:

  1. De jeugdige krijgt een (eigen) stem.
  2. De werkwijze is gericht op het veranderend (gezins)systeem.
  3. De werkwijze is gericht op competenties, zorgen, krachten, evenwicht draaglast en draagkracht.
  4. Van belang is het betrekken van het sociale netwerk.
  5. Er wordt een (aanvaardbare) termijn gesteld.
  6. Professioneel handelen.

Het professioneel handelen staat uitvoerig in hoofdstuk 4 beschreven. De overige vijf elementen worden in dit hoofdstuk nader toegelicht.

De verschillende werkzame bestanddelen kunnen niet helemaal los van elkaar gezien worden. Het is vooral de combinatie van algemene werkzame bestanddelen (principes 3, 5, 6 en ook 4) en kernelementen (principes 1, 2 en 4) die een werkwijze effectief maakt. In bovenstaande opsomming is dezelfde volgorde aangehouden als bij de beschrijving van de methodische uitgangspunten in hoofdstuk 2. Deze volgorde geeft dan ook niet de prioriteit van elementen aan. Zo staat de termijn als vijfde genoemd, terwijl het stellen van een termijn minstens zo belangrijk is als het werken aan verandering in het gezinssysteem en als de stem van de jeugdige.

3.3. Jeugdige krijgt een (eigen) stem

Een jeugdige geeft zelf betekenis aan de scheidingssituatie. Kinderen en jongeren willen graag gehoord worden, maar ook weten dat er naar hen geluisterd wordt. Bij een complexe scheiding bestaat het gevaar dat ouders en professionals vooral over, en niet mét, de betrokken kinderen praten. In de Aanpak bij Complexe Scheidingen geeft de jeugdbeschermer jeugdigen expliciet de ruimte om zonder hun ouders hun verhaal te doen. Op deze manier helpt de professional de jeugdige zichzelf beter te begrijpen én krijgt hij beter zicht op de situatie.

De strijd tussen ouders bij een complexe scheiding vraagt veel aandacht van de jeugdbeschermer. De focus ligt vaak sterk op wat de andere ouder ‘fout’ doet en gedaan heeft. Groot gevaar is dat er te veel over en te weinig met het kind wordt gepraat. Het is dan heel lastig te achterhalen hoe het daadwerkelijk met een kind gaat.

Jeugdigen geven zelf actief betekenis aan de scheiding. In een gesprek met de jeugdige zonder ouders kan deze zijn eigen verhaal en ervaringen vertellen. Bij veel kinderen verdwijnen problemen door scheiding na verloop van tijd, als ze maar het idee hebben ertoe te doen (Buysse, 2011; van Lawick, 2012).

Binnen de Aanpak bij Complexe Scheidingen geeft de jeugdbeschermer de jeugdige expliciet ruimte om zonder de ouders zijn eigen verhaal te vertellen. Bij voorkeur heeft de jeugdige een vertrouwenspersoon in zijn eigen omgeving. Soms zal de jeugdbeschermer zelf de gesprekken voeren. In ander gevallen vervult een professioneel hulpverlener deze rol. De invulling van de gesprekken is afhankelijk van de leeftijd, het (cognitieve) niveau en de emotionele stabiliteit van de jeugdige.

Jeugdigen hebben vooral last van de strijd tussen hun ouders. De jeugdbeschermer helpt de jeugdige om de situatie te leren begrijpen, ermee om te gaan en om sterker te worden. Als de jeugdige dit emotioneel aankan, kan hij zijn eigen gevoel beter benoemen.

In de gesprekken met de jeugdige krijgt de jeugdbeschermer inzicht in de emotionele belasting die de strijd veroorzaakt (heeft). Samen bespreken jeugdige en jeugdbeschermer hoe ouders en jeugdige elkaar zouden kunnen helpen om de situatie te verbeteren. Door ook het verhaal, de mening en de wensen van kinderen een plek te geven, neemt de jeugdbeschermer hen serieus. En zo voelen zij dit ook. Dit is cruciaal voor de ontwikkeling van hun autonomie. Afhankelijk van de leeftijd van de jeugdigen kunnen zij samen met de jeugdbeschermer concrete kindgerichte doelen formuleren waarop de begeleiding en ondersteuning afgestemd kunnen worden. De relatie tussen jeugdige en jeugdbeschermer is gebaseerd op vertrouwen. De jeugdbeschermer vraagt de jeugdige dan ook toestemming om relevante informatie aan de ouders terug te koppelen. Uiteraard is er ook informatie die de ouders juridisch gezien moeten weten. De jeugdbeschermer bespreekt echter expliciet welke informatie met ouders gedeeld mag of moet worden en hoe dit gebeurt. Dit vertrouwelijke contact bevordert de gezonde ontwikkeling van de jeugdige meer dan wanneer alleen de ouders een inbreng hebben.

Ook in de gesprekken met de ouders zet de jeugdbeschermer de jeugdige centraal. Dit gebeurt bijvoorbeeld door tijdens de gesprekken een foto van hun kind op tafel te zetten. Daarnaast heeft de jeugdbeschermer contact met belangrijke personen in het netwerk, zoals stiefouders, grootouders, de school en eventuele hulpverleners van de kinderen (schoolmaatschappelijk werker, psycholoog). Deze personen kunnen de jeugdige ondersteunen.

Om de jeugdige een eigen stem te kunnen geven, besluit het multidisciplinaire team bij de start van de begeleiding, op basis van de beschikbare informatie, of één of tweejeugdbeschermers de begeleiding uit gaan voeren. Tijdens het traject evalueren de jeugdbeschermers in het multidisciplinaire team of de keuze bij de start voldoet of dat een andere samenstelling nodig is.

Het multidisciplinaire team heeft bij de keuze voor het aantal betrokken jeugdbeschermers verschillende opties, onder andere:

Belangrijkste criterium voor de keuze is dat de gezonde ontwikkeling en veiligheid van de jeugdige gewaarborgd zijn. Daarnaast moeten de jeugdbeschermers om kunnen gaan met de verschillende belangen zonder dat zij in de strijd gezogen worden. Zijn er twee jeugdbeschermers, dan stemmen ze onderling af en verdelen de taken. Ze sluiten kort wie aanspreekpunt is voor welke personen of onderwerpen. In alle gevallen is de voorwaarde dat de communicatie transparant is: alle afspraken worden met iedereen gedeeld.

Er zijn verschillende manieren en hulpmiddelen om met kinderen te praten over de betekenis van de scheiding en de last die ze hiervan hebben. Een veel gebruikte manier om met kinderen te praten is via het ‘drie-huizenmodel’ uit de benadering Signs of Safety. Een andere manier om met kinderen en ouders gericht de scheiding te bespreken is de zogenaamde ‘Huizenopdracht’, waarbij ouders en kind samen een huis tekenen.

De jeugdbeschermer kan zelf de gesprekken voeren of doorverwijzen naar een zorgaanbieder voor hulp. Vaak is er al een hulpverlener betrokken die de verdiepende en/of steunende gesprekken voert.

3.4. Gericht op veranderend (gezins)systeem

Na een scheiding verandert er veel in het leven van de kinderen en hun ouders en het netwerk. Ze moeten een nieuw evenwicht vinden. Doel is om te zorgen voor een veilige situatie, waarin een kind gewoon weer kind kan zijn. Dit veranderingsproces gaat gepaard met verdriet en pijn. Er is tijd nodig om deze gevoelens te verwerken. De (intrinsieke) motivatie voor verandering is een belangrijke basis in dit proces.

Een scheiding gaat gepaard met veel veranderingen. Kinderen krijgen extra ontwikkelingstaken gericht op verwerking en rouw (zie ook 2.5.5). Ouders krijgen extra opvoedtaken. De invulling van de rol van ouders en partners verandert. Ouders krijgen nu drie rollen, namelijk die van ex-partner, die van ouder van hun kind en die van collega-opvoeder. Er ontstaan nieuwe (ouder)systemen. Bij voorkeur voeden de ouders hun kind na de scheiding samen als co-ouders of collega-opvoeders op. Dit is niet altijd mogelijk. Soms lukt het ouders niet om samen te werken. In deze situaties is het in het belang van de jeugdige dat de ouders apart hun rol als opvoeder vervullen in een zogenoemd parallel ouderschap (Cottyn, 2009).

Een voorwaarde voor verandering is dat ouders en kinderen de scheiding aanvaarden.

De begeleiding is erop gericht om betekenis te geven aan die veranderingen en het veranderingsproces in goede banen te leiden. Bij Complexe Scheidingen moet de jeugdbeschermer de focus richten op belang, veiligheid en ontwikkeling van de jeugdige. Doel is om toe te werken naar een veilige situatie waarin de jeugdige ‘gewoon’ als kind kan opgroeien en de ouders hun rol als ouders weer samen oppakken.

Bij werken aan verandering is vaak sprake van ambivalentie. Het is een proces dat energie en tijd kost (Jagt, 2001). Prochaska en DiClemente (1984, 1992; Miller en Rolnick, 2013) hebben vanuit de motivatietheorie een cyclisch model ontwikkeld voor dit veranderingsproces. Ze onderscheiden de volgende stappen: voorbeschouwen, overpeinzen, besluiten, actieve verandering, volhouden en terugvallen. Deze cyclus wordt een paar maal doorlopen totdat vanuit ‘volhouden’ de definitieve stap genomen wordt.

Bij Complexe Scheidingen zitten ouders en kinderen al lange tijd in een bepaald patroon. Dit patroon is over het algemeen een afspiegeling van de relatiepatronen van vóór de scheiding. Het kost relatief veel energie om een verandering in gang te zetten. Het vasthouden van de positieve verandering vergt nog meer inspanning. Bij gescheiden ouders is het risico op terugval in oude interactiepatronen groot. In de werkwijze is dan ook extra aandacht voor het bestendigen van de verandering (de borging).

Belangrijk onderdeel in dit veranderingsproces is het werken aan motivatie. Bij Complexe Scheidingen komt de motivatie voor verandering en hulp aan het kind niet altijd direct van de ouders zelf, maar van buiten. De kunst is om de motivatie van binnen te laten komen, dat wil zeggen dat de jeugdbeschermer de intrinsieke motivatie stimuleert. Dit principe noemt Jagt (2001) motivational congruence. Door motivational congruence kan de medewerker condities scheppen waardoor de cliënt het werken aan verandering gaat zien als een belang van zichzelf. Zo willen alle ouders dat het goed gaat met hun kind. Dat verbindt hen, maar hiervan zijn ze zich niet altijd bewust. De kunst voor de jeugdbeschermer is om met de ouders te concretiseren wat hen in de opvoeding verbindt. Dat geeft een opening voor verandering. Inzicht in wat de scheiding voor hun kinderen betekent, geeft de meeste ouders de motivatie om hun strijd te laten varen. Scheidingseducatie is dan ook een belangrijk onderdeel van de begeleiding en ondersteuning bij een complexe scheiding. Het geeft de ouders inzicht in de betekenis van de scheiding en de strijd voor hun kinderen, in het rouwproces dat allen doormaken, de wensen van hun kinderen en hoe ze hun kinderen kunnen helpen.

Ouders gaan op verschillende manieren met elkaar en hun onderlinge conflicten om.

In de Richtlijn Gezinnen met meervoudige en complexe problemen (Van der Steege, Van der Veld en Zoon, 2020, werkkaart 3) zijn 14 criteria geformuleerd om te bepalen of opvoederschap goed genoeg is.  Hoe professionals hiermee om kunnen gaan komt in hoofdstuk 5 aan de orde.

3.5. Gericht op competenties, zorgen, krachten, evenwicht draagkracht-draaglast

Het verwerken van verdriet kost tijd. Een positieve verandering heeft de meeste kans van slagen wanneer de hulp of begeleiding gericht is op de mogelijkheden van de kinderen, hun ouders en het sociale netwerk.

Een scheiding gaat gepaard met veel emoties. Aan de ene kant roept de scheiding spanningen op en aan de andere kant kunnen bepaalde spanningen wegvallen. Het kost alle leden van het gezin tijd om een emotioneel evenwicht te vinden. Hulp aan gezinnen is afgestemd op het doorbreken van patronen en herstel van de balans in het gezinssysteem en tussen risico- en beschermende factoren. De grootste zorg bij Complexe Scheidingen is de strijd tussen de ouders. Voorwaarde voor verandering is de erkenning van pijn en de verwerking van verlies en gevoelens van rouw. Dit kost tijd.

De jeugdbeschermer maakt bij het veranderingsproces gebruik van de eigen kracht of competentie van ouders, kinderen en netwerk. Competentie verwijst naar de balans tussen eisen en verwachtingen of ontwikkelingstaken enerzijds en persoonlijke mogelijkheden en vaardigheden anderzijds (Bartels en Heiner, 1994; Masten e.a., 1990).

Door de sterke kanten te versterken kan het evenwicht hersteld worden. Die benadering biedt betere aanknopingspunten voor verandering dan een benadering gericht op zwakke kanten en tekorten. Competentiegericht werken maakt het gezin krachtig en zelfbewust. De jeugdbeschermer reikt geen kant-en-klare oplossing aan. Hij spreekt ouders hierbij steeds weer aan op hun verantwoordelijkheid voor het welzijn van hun kind. Hij maakt hen bewust van hun rol als ouder en geeft de steun en middelen die nodig zijn om zelf de situatie aan te kunnen (Bartelink, 2012). Dat is cruciaal voor de bestendiging van de positieve verandering.

3.6. Betrekken sociaal netwerk

Een kind of jongere maakt deel uit van een wijdere omgeving. Personen in deze omgeving kunnen voor kinderen een belangrijke steun vormen, mits ze zich neutraal kunnen opstellen. Zij kunnen kinderen helpen om hun verdriet te verwerken en om ‘gewoon’ kind te zijn. Betrekken van het netwerk zorgt voor een structurele inbedding van de veranderingen. Zij blijven immers in het leven van kinderen, nadat de professional de begeleiding afgesloten heeft.

Een kind staat niet op zichzelf. Het maakt deel uit van een gezin en wijdere omgeving. Personen uit het sociale en professionele netwerk kunnen het gezin ondersteunen bij het veranderingsproces en bijdragen aan het realiseren en borgen van de gestelde voorwaarden en/of (gezins)doelen. Een stimulerende omgeving helpt mensen enerzijds in te zien dat ze keuzemogelijkheden in hun gedrag hebben en anderzijds om duidelijke en realistische doelen te stellen. Ze bevestigt hun capaciteiten om te veranderen en geeft positieve feedback over de vooruitgang van het veranderingsproces. Een betrokken omgeving bestaat uit mensen die oprecht bereid zijn te investeren in een individu en zijn welzijn, de moeilijkheden in het veranderingsproces begrijpen en bereid zijn een individu emotioneel te steunen (Markland e.a., 2005). Betrekken van het netwerk zorgt voor een structurele inbedding van de veranderingen. Na afsluiting van een jeugdbeschermingsmaatregel verdwijnt de professional immers, terwijl het sociale netwerk onderdeel blijft van de omgeving.

Bij Complexe Scheidingen is de omgeving extra complex. Over het algemeen kiezen alle betrokken personen uit het sociale netwerk partij. Hun meningen zorgen voor een bepaalde dynamiek en kunnen de strijd zowel versterken als verzwakken. Voor personen uit het sociale netwerk van gescheiden ouders is het lastig om zich neutraal op te stellen. Neutraal is iemand die geen oordeel heeft over de ouders. Neutrale personen uit het netwerk kunnen een belangrijke rol voor de betrokken kinderen vervullen. Kinderen kunnen zich in contact met deze neutrale personen geborgen en veilig voelen, omdat ze alles mogen zeggen zonder dat het invloed heeft op hun band met diegenen.

Voorwaarde is dan ook dat de betrokken personen uit het netwerk de jeugdige en/of de ouders daadwerkelijk steun kunnen bieden en niet de strijd versterken. Binnen de werkwijze is dit een cruciaal onderwerp van gesprek. Uitgangspunt is dat de jeugdbeschermer in overleg met het gezin een netwerkoverleg organiseert, waaraan alle personen uit het sociale en professionele netwerk deelnemen die kunnen bijdragen aan het realiseren van de gestelde (gezins)doelen. De jeugdbeschermer maakt duidelijke afspraken wie op welk moment betrokken wordt bij het proces. Omdat personen uit het netwerk partij zijn, kan het nodig zijn de bijdrage van de netwerken van beide ouders apart op te bouwen.

Wettelijk hebben alle gezinnen het recht om zelf een netwerkberaad te organiseren en een familiegroepsplan te maken. De jeugdbeschermer stemt hier vervolgens de begeleiding op af (zie hoofdstuk 5).

3.7. Stellen van een termijn

Het verwerken van emoties kost tijd. Voor kinderen is de beleving van tijd anders dan voor volwassenen. Hoe langer het duurt voordat de communicatie in relatie tot de opvoeding in positieve zin verandert, des te groter is de negatieve invloed op de ontwikkeling van de betrokken kinderen. Daarom stelt de jeugdbeschermer in het begin van de Aanpak bij Complexe Scheidingen een (aanvaardbare) termijn waarbinnen een positieve verandering in gang moet zijn gezet. Deze termijn is afgeleid van de wettelijke aanvaardbare termijn.

Het verwerken van verlies (rouwproces) en het de-escaleren van de strijd kosten tijd. Kinderen kunnen veel hebben, maar er zijn grenzen. Op een gegeven moment moet de opvoeding door de ouders weer goed genoeg zijn, zodat zij zich verder ongestoord kunnen ontwikkelen en voldoende veilig zijn (zie ook werkkaart goed genoeg opvoederschap bij de Richtlijn Gezinnen met meervoudige en complexe problemen, 2020). Als het lang duurt voordat er enige verandering op gang komt, gaat dit ten koste van de ontwikkeling van de jeugdige. Dit vraagt van de jeugdbeschermer dat hij bij de start van de begeleiding het belang van de jeugdige duidelijk neerzet, voorwaarden en/of de doelen formuleert, een termijn voor verandering stelt en mogelijke consequenties aangeeft. Ouders zullen eerst moeten beseffen dat ze verantwoordelijk zijn voor de opvoeding, voordat ze hiernaar kunnen handelen (Weille, 2011). Dan kunnen de ouders een verandering teweegbrengen in hun communicatie en handelen in relatie tot de opvoeding. Als onderdeel van een planmatige aanpak stelt de jeugdbeschermer samen met het gezin hiervoor een termijn. Binnen de gestelde termijn moeten ouders weer de verantwoordelijkheid voor de zorg en opvoeding van hun kind gaan dragen. Welke termijn gekozen wordt, is afhankelijk van de leeftijd, ontwikkeling en mogelijkheden van de jeugdige, de mogelijkheden van de ouders, het beschikbare zorgaanbod en overige factoren in de context. Dat is maatwerk. In de regel is dat een periode tussen een half jaar en een jaar. Omdat kinderen in een complexe scheiding meestal al enige tijd last hebben van de slechte relatie tussen hun ouders, is het in hun belang dat de jeugdbeschermer een zo kort mogelijke termijn met het gezin afspreekt. Om de OTS binnen een jaar af te kunnen sluiten, is het streven om binnen een half jaar te zorgen voor enige positieve verandering voor de jeugdige. Deze termijn legt de jeugdbeschermer vast in het plan van aanpak. Hieraan koppelt de jeugdbeschermer concrete, realistische doelen/voorwaarden. In de evaluatie van de doelen/voorwaarden houdt hij zicht op de veranderingen binnen de gestelde termijn.

Lukt het de ouders niet om binnen de gestelde termijn enige positieve verandering teweeg te brengen, dan moet de jeugdbeschermer met ouders en kinderen een pas op de plaats maken en de haalbaarheid van de verandering bespreken. Er moet een beslissing over het vervolgtraject genomen worden. De mogelijkheden zijn afhankelijk van de situatie. Als ouders niet in beweging komen en de ontwikkeling van hun kind bedreigd blijft, kan overwogen worden om de zorgverdeling te herzien.

Andere opties zijn om het netwerk (nog meer) in te schakelen. Een ingrijpende overweging is om het contact met één ouder (tijdelijk) te verbreken en het gezag (tijdelijk) bij de andere ouder te leggen. Al deze mogelijkheden kunnen leiden tot een (kern)beslissing die in multidisciplinair verband besproken en goed onderbouwd moet worden. De jeugdbeschermer moet deze beslissing en consequenties ook expliciet met ouders en kinderen bespreken en laten toetsen door de kinderrechter (zie ook bijlage Juridisch kader).

4. Professioneel methodisch handelen

4.1. Inleiding

In het vorige hoofdstuk staan de (inhoudelijk) werkzame bestanddelen van de Aanpak bij Complexe Scheidingen vanuit de pedagogische visie beschreven. Dit hoofdstuk gaat in op het professioneel handelen van de jeugdbeschermer bij Complexe Scheidingen. Het gaat hierbij om de kennis, houding en vaardigheden die een professional nodig heeft om de Aanpak goed uit te voeren. Deze zijn gebaseerd op algemeen werkzame factoren voor methodisch handelen. Als eerste worden in 4.2 gestructureerde besluitvorming en planmatig handelen beschreven. Deze vormen de rode draad voor professioneel methodisch handelen. De aanpak vraagt van de jeugdbeschermer vanuit het perspectief van de jeugdige in samenwerking met het gezin het proces tot verandering te begeleiden. De jeugdbeschermer zet het belang van de jeugdige centraal (kindgericht) vanuit meervoudige betrokkenheid en een oplossingsgerichte houding. Bij een ondertoezichtstelling gaat het om de veiligheid en onbelemmerde ontwikkeling van de jeugdige. Het perspectief van de jeugdige is leidend. Samenwerking met de ouders is een voorwaarde. De jeugdbeschermer gaat hierbij een verbinding aan met ouders en jeugdigen, waarbij hij afwisselend open en onbevooroordeeld luistert (engageert) en duidelijk stelling neemt (positioneert). Heldere communicatie, die de-escalerend werkt, een oplossingsgerichte houding en reflectie zijn cruciaal. Deze aspecten van de professionele houding worden in 4.3 tot 4.7 beschreven. Een belangrijk aspect in de werkwijze is de samenwerking tussen professionals in de (zorg)keten rond het gezin. De specifieke kennis over jeugdigen in scheidingssituaties die een jeugdbeschermer nodig heeft, is niet in dit hoofdstuk opgenomen. De juridische en inhoudelijke achtergrondinformatie zijn te vinden in het juridisch kader in de bijlage, de onderbouwing bij de Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen (Van der Valk e.a., 2020) en Theoretisch fundament Complexe Scheidingen (Groenhuijsen, 2014).

4.2. Gestructureerde besluitvorming en planmatige aanpak

Gestructureerde besluitvorming en planmatige aanpak helpen de jeugdbeschermer om in zijn functie als procesbegeleider strak en zorgvuldig het verandertraject te bewaken en verwachtingen vanaf de start te managen.

Het werk van de jeugdbeschermer bestaat uit het voortdurend beoordelen van en beslissen over de opgroei- en opvoedsituatie van jeugdigen. De complexe problematiek bij scheidingen kan gemakkelijk tot frustraties leiden bij de jeugdbeschermer. Het lukt vaak moeilijk om enige verandering in gang te zetten. Dat kan de jeugdbeschermer een gevoel van handelingsverlegenheid geven.

Uit onderzoek blijkt dat een planmatige aanpak en gestructureerde besluitvorming een positieve invloed hebben op het hulpverleningstraject (Bartelink e.a., 2013; 2018; Stams e.a., 2010; Ten Berge, 2011). Bij een planmatige aanpak kunnen bij de start de verwachtingen gemanaged worden. Net zoals bij andere werkwijzen is binnen de Aanpak bij Complexe Scheidingen de planmatige aanpak cyclisch. De jeugdbeschermer fungeert als procesbegeleider. Vanuit deze rol ziet hij er strak op toe dat er afspraken gemaakt worden en dat het tijdpad strak gevolgd wordt. De jeugdbeschermer ziet erop toe dat de veiligheid van de kinderen niet in het geding is. De ouders zijn echter verantwoordelijk voor de opvoeding en onbelemmerde ontwikkeling van hun kind. Verwachtingenmanagement is dan ook een cruciaal onderdeel van de aanpak. Nog meer dan andere werkwijzen besteedt deze aanpak ook expliciet aandacht aan een intensieve voorbereiding en aan een gedegen taxatie van de acute en structurele emotionele veiligheid, van (aan scheiding gerelateerde) risico’s op een bedreigde ontwikkeling en van de mate van strijd tussen ouders. Gestructureerd beslissen leidt tot een gefundeerde afweging van alternatieve mogelijkheden en resultaten (Bolton & Lennings, 2010).

4.2.1. Planmatige en gefaseerde aanpak

In een planmatige aanpak stelt de jeugdbeschermer samen met het gezin een plan op. Hierin worden doelen/voorwaarden vastgelegd die de richting bepalen voor wat het gezin aan het einde van het traject wil bereiken. Door evaluatie en bijstelling van het plan blijven de veiligheid en onbelemmerde ontwikkeling van de kinderen onder de aandacht.

Een gestructureerde, planmatige aanpak ondersteunt jeugdbeschermers in de begeleiding van jeugdigen en het gezin. Deze aanpak impliceert dat er een plan gemaakt wordt waarin vastgelegd wordt welke resultaten bereikt dienen te worden, aan welke voorwaarden voldaan moet worden, wie wat hierin wanneer moet doen, hoe de voortgang geëvalueerd wordt en op welke termijn.

Deze aanpak helpt om zicht te houden op de voortgang van het traject en ondersteunt cliënten en jeugdbeschermer in de beoordeling of gestelde doelen zijn behaald of aan voorwaarden is voldaan. Met een planmatige aanpak blijven de veiligheid en het afwenden van bedreigingen voor de ontwikkeling van de kinderen onder de aandacht. Door de evaluatiemomenten kan een plan zo snel als nodig worden bijgesteld. Bij de Aanpak bij Complexe Scheidingen doorlopen jeugdbeschermer en gezin globaal vier fasen:

fase 0: de voorbereidende fase

fase 1: de startfase

fase 2: de uitvoeringsfase

fase 3: de borging.

Idealiter lopen het vrijwillige hulpverleningstraject en de uitvoering van de maatregel naadloos in elkaar over. Het is echter afhankelijk van regionale afspraken vanaf welk moment in het vrijwillige hulpverleningstraject een jeugdbeschermer betrokken wordt bij een gezin. In deze beschrijving is de uitspraak van de kinderrechter over een beschermingsmaatregel als startmoment gekozen.

In de voorbereidende fase 0 begint de jeugdbeschermer met het lezen van de beschikbare informatie. Het Raadsrapport is over het algemeen vóór de uitspraak van de rechter beschikbaar. Deze informatie geeft de jeugdbeschermer een eerste beeld van (de ernst van) de situatie ter voorbereiding op de zitting van de kinderrechter over het verzoek voor de OTS.

Fase 1 is de startfase. Aan de hand van dossier, het ouderschapsplan, de beschikking van de rechter en gesprekken inventariseert de jeugdbeschermer alle relevante informatie. Eerste stap hierin is om de acute veiligheid te beoordelen. Is die in gevaar, dan is de eerste stap om direct bescherming te bieden om te zorgen dat de kinderen of jongeren (voldoende) veilig zijn (zie ook JN, 2020). De veiligheidsafspraken legt de jeugdbeschermer schriftelijk vast.

Vervolgens beschrijft de jeugdbeschermer samen met het gezin en, zo mogelijk, het ondersteunende netwerk de voorgeschiedenis en de situatie op dat moment.

Daarna stelt hij met kind, ouders en netwerk samen een toekomstgericht plan van aanpak op. De afspraken over de opvoeding in het ouderschapsplan vormen hiervoor een belangrijke basis. De beschikking geeft het kader aan en is leidend voor de uitvoering van de maatregel.

Fase 2: van complexe scheiding naar een passende vorm van gezamenlijk ouderschap[1], is de uitvoeringsfase. Doel in deze fase is om zicht te krijgen op de beleving van de jeugdige en mogelijke steunbronnen en vervolgens te werken aan (een vorm van) gezamenlijk ouderschap dat past bij de behoeften van het kind, het type gezin en gezinspatronen. Op deze manier ontstaat een goede basis om een structurele veiligheid en stabiliteit te realiseren en de kansen op een goede ontwikkeling voor de kinderen te vergroten. De verantwoordelijkheid voor het ouderschap ligt expliciet bij de ouders. De jeugdbeschermer steunt de ouders bij het vormgeven en uitvoeren van het ouderschap in de veranderde relatie, zo nodig met inzet van specialistische hulp.

[1] Een passende vorm van gezamenlijk ouderschap houdt in dat ouders een vorm vinden waarin ze de zorg voor hun kind op een goede manier kunnen verdelen. Een goede verdeling van zorg sluit aan bij het gezinssysteem vóór de scheiding, de behoeften, wil en ontwikkelingsfase van de kinderen, de kwaliteit van de band tussen de kinderen en ouders, de woonsituatie en praktische mogelijkheden van de ouders om de zorg op zich te nemen na de scheiding, de mate van conflicten tussen de ouders en de afspraken die ouders hierover gemaakt hebben (in het ouderschapsplan) (Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen, 2020).

Fase 3 is de borging van een passende vorm van het gezamenlijk ouderschap. Bij Complexe Scheidingen is het risico op terugval in oude patronen groot. Daarom is er extra aandacht voor het laten beklijven en borgen van de resultaten. Het professioneel handelen in elke fase wordt in het volgende hoofdstuk beschreven.

4.2.2. Besluitvormingscyclus

Een besluitvormingsproces is een cyclisch proces van zorgvuldig, systematisch en reflectief handelen. De opeenvolgende stappen worden telkens opnieuw doorlopen, waarbij de jeugdbeschermer informatie steeds opnieuw ordent, reflecteert op de consequenties en ernaar handelt.

De meeste besluitvormingsmodellen gaan uit van de regulatieve cyclus, waarin verschillende stappen elkaar opvolgen. De PDCA-cyclus (plan-do-check-act) van Deming (www.pdcacyclus.nl) is een voorbeeld van een veelvuldig gebruikt besluitvormingsmodel. Logisch gezien volgen de besluitvormingsstappen elkaar op. Het is echter geen eenmalig traject, maar een cyclisch proces van zorgvuldig, systematisch en reflectief handelen. De stappen worden telkens opnieuw doorlopen. Dat hoeft niet altijd voor elke stap even uitvoerig, maar is afhankelijk van de situatie en eventuele veranderingen hierin. Essentie is dat de jeugdbeschermer in dit cyclische proces (van Strien, 1986) continu alert blijft op nieuwe informatie en de consequenties hiervan. Hij blijft reflecteren op wat is gedaan en op het proces dat heeft plaatsgevonden. Hij blijft gegevens herordenen en integreren. Binnen deze cyclus zijn kritische beslismomenten te onderscheiden, die het verdere verloop van het veranderingsproces sterk beïnvloeden. Bij Complexe Scheidingen gaat het vaak om momenten waarop het onderlinge contact (zowel tussen kinderen en ouders als tussen de ouders) onderwerp van gesprek is. Soms voldoen nieuwe afspraken dan niet meer. Welke juridische mogelijkheden de jeugdbeschermer heeft, is terug te vinden in het juridisch kader in de bijlage.

4.2.3. Beslissen in onzekerheid

Zoals in elke sociale situatie is het bij Complexe Scheidingen ingewikkeld om één samenhangend, feitelijk beeld van de situatie te schetsen. Om recht te doen aan alle perspectieven communiceert de jeugdbeschermer altijd open en transparant. Besluiten neemt hij altijd samen met het gezin. Complexe besluiten bespreekt hij multidisciplinair.

Het is in sociale situaties onmogelijk om volledig zeker te zijn dat je over alle relevante feiten beschikt. Er is altijd sprake van enige onzekerheid. Volgens de Kinderombudsman (2014, p. 94) is het de taak van de jeugdbeschermer dat hij ‘zich binnen het redelijke tot het uiterste inspant om feiten en omstandigheden te achterhalen, voor zover die van doorslaggevend belang zijn voor het maken van een zorgvuldige inschatting van de veiligheid en ontwikkeling van een kind’.

Bij Complexe Scheidingen is vaak sprake van een ingewikkelde communicatie, waarbij betrokkenen in het algemeen sterk vanuit hun eigen perspectief (blijven) redeneren. De strijd tussen gescheiden ouders kan ruis veroorzaken in de communicatie, die het moeilijk maakt feiten en meningen te scheiden. Wanneer bijvoorbeeld een van de ouders aangeeft dat de andere ouder het kind slaat, kan dat feitelijk juist zijn, maar in eerste instantie is dit een mening. Daarnaast loopt de jeugdbeschermer door de druk en ingewikkelde communicatie het risico ingezogen te raken in de strijd.

Bij gezinnen in een complexe scheiding doen de strijd tussen de ouders, de hoeveelheid reeds eerder geboden vormen van hulp en de hooggespannen verwachtingen van alle betrokkenen een extra beroep op de jeugdbeschermer. Het is dan ook van belang dat de jeugdbeschermer heel alert is op een respectvolle, transparante communicatie met kinderen en hun gescheiden ouders. Ouders blijven (individueel) de verantwoordelijkheid voor het ouderschap houden na de scheiding. Ze hebben recht op de informatie die hun kind betreft, tenzij de veiligheid en onbelemmerde ontwikkeling van het kind hierdoor in het geding komen. Hierbij is de privacyrichtlijn Feiten volledig en naar waarheid aanvoeren (Jeugdzorg Nederland, 2018) richtinggevend.

Bij een respectvolle benadering hoort ook, dat de professional besluiten samen met zowel ouders als kinderen, voor zover mogelijk, neemt. Relevante, recente informatie neemt hij in begrijpelijke taal op in de rapportage. Belangrijk is dat de jeugdbeschermer hierbij een duidelijk onderscheid maakt tussen feiten en meningen, waardoor hij de verschillende visies in de rapportage kan beschrijven. Bij Complexe Scheidingen maken de verschillen in perspectieven het immers niet altijd mogelijk één verhaal te construeren.

Onderdeel van een kwalitatief goed werkproces is dat de jeugdbeschermer belangrijke, invloedrijke beslissingen in multidisciplinair verband neemt, helder en transparant communiceert met de betrokkenen over deze beslissingen en de bijbehorende overwegingen, en kritisch reflecteert op zijn handelen.

4.2.4. Feitenonderzoek

Om een beeld te krijgen van de situatie verzamelt , analyseert en rapporteert de jeugdbeschermer gericht en zorgvuldig de relevante informatie, met respect voor de betrokkenen. Hierbij maakt hij onderscheid tussen feiten en meningen en houdt hij rekening met de context.

Om te kunnen beoordelen wat een kind of jongere nodig heeft, construeert de jeugdbeschermer met alle informatie van alle betrokkenen een zo volledig mogelijk en objectief beeld van de situatie. Hij geeft hierbij de bedreigingen voor de ontwikkeling van de jeugdige (zorgen) aan en de factoren die bescherming kunnen bieden (krachten). De professional verzamelt zorgvuldig de feitelijke informatie, analyseert deze op relevantie en rapporteert helder en volledig. Hij toont hierin respect voor ouders en kinderen. Hij maakt hierin een duidelijk onderscheid tussen feiten en meningen en vermeldt bronnen. Het gaat hierbij niet zozeer om het vinden van ‘de’ waarheid (zoals bij strafrechtelijk onderzoek), maar om alert te blijven op alle mogelijke signalen die de ontwikkeling en de veiligheid van kinderen beïnvloeden, deze op de juiste waarde te schatten en ze op te nemen in het plan van aanpak. De jeugdbeschermer dient hierbij voortdurend rekening te houden met de context. Als hij bijvoorbeeld op huisbezoek gaat bij ouders en hun kind van negen jaar zit om tien uur ’s ochtends thuis vrolijk een tekening te maken, dan constateert hij het feit dat het een schooldag is en dat de jeugdige thuis is. Hij zal dan kritisch door moeten vragen waarom de jeugdige op dat moment niet naar school is.

Bij het onderzoek naar feiten gaat het om de zorgvuldigheid, volledigheid en relevantie van informatie over en voor kinderen, jongeren en hun ouders. Om zo goed mogelijk te waarborgen dat jeugdzorgorganisaties op deze manier met de informatie omgaan, is het landelijke Actieplan Verbetering Feitenonderzoek[2] (2018) opgesteld. Hierin zijn vier actielijnen onderscheiden:

[2] Het programma Actieplan Verbetering Feitenonderzoek loopt van 2018 t/m 2021 en zal binnen deze termijn zowel binnen de GI als erbuiten (in de keten) geïmplementeerd worden.

Het ministerie van Justitie en Veiligheid voert de verkenning in de vierde actielijn uit. De overige actielijnen gelden voor professionals van alle cliënten in de jeugdzorg. Inzicht in de feitelijke gebeurtenissen, ondernomen stappen, reeds verleende hulp en het resultaat van die stappen bij de start van de maatregel is een voorwaarde om de juiste begeleiding en hulp te kunnen bieden en herhaling van zetten te voorkomen.

4.2.5. Goede voorbereiding

Een goede voorbereiding geeft inzicht in de reeds verleende hulp en de werkzame en complicerende factoren. Dit geeft aanknopingspunten voor een positief vervolgtraject.

Om te voorkomen dat een jeugdbeschermer meer van hetzelfde doet in de begeleiding of weinig effectieve interventies hanteert, is een intensieve voorbereidingsfase een belangrijk onderdeel van de Aanpak bij Complexe Scheidingen. Hij analyseert de beschikbare informatie en schetst zorgvuldig een zo volledig mogelijk beeld van de situatie, de reeds verleende hulp en de werkzame en complicerende factoren.

In de meeste gezinnen duurt de strijd tussen de ouders bij het opleggen van een OTS al enige tijd. Veel gezinnen hebben voorafgaand aan de OTS al veel contact gehad met diverse hulpverleningsorganisaties en andere instellingen binnen het vrijwillige kader.

Een zorgvuldige analyse bij de start van de OTS geeft aanknopingspunten voor een begeleiding die positieve resultaten kan opleveren en helpt om de ouders te motiveren om de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van hun kind op zich te nemen.

4.2.6. Taxatie van veiligheid, risico’s en mate van strijd tussen de ouders

Tijdens de begeleiding houdt de jeugdbeschermer zicht op de acute en structurele onveiligheid en de bijbehorende risicofactoren en beschermende factoren. Deze brengt hij in kaart, bij voorkeur met een standaard risicotaxatie-instrument. Voorbereiding geeft inzicht in de hulp die reeds eerder verleend is, de werkzame en complicerende factoren. Dit geeft aanknopingspunten voor een positief vervolgtraject.

Om een goed beeld te krijgen van de situatie gebruikt de jeugdbeschermer instrumenten om zowel de veiligheid als de risico’s op een bedreigde ontwikkeling te taxeren, zoals de ARIJ en de escalatieladder. Het doel van de jeugdbescherming is immers het creëren van (de voorwaarden voor) een veilige opvoedsituatie, waarin de jeugdige zich onbelemmerd en zo optimaal mogelijk kan ontwikkelen en kan opgroeien. De jeugdbeschermer moet alert zijn op signalen, feiten en gebeurtenissen die kunnen wijzen op een onveilige situatie en/of een belemmerde ontwikkeling. Binnen de OTS schat de jeugdbeschermer niet alleen in hoe veilig de situatie voor een jeugdige op dit moment is, maar beoordeelt hij ook hoe waarschijnlijk het is dat een jeugdige in de toekomst verwaarloosd, mishandeld of misbruikt wordt (Ten Berge & van Montfoort, 2008). Tijdens het hele traject houdt hij zicht op zowel de acute als de structurele veiligheid. Dit betekent dat hij bij de start, tijdens de begeleiding en bij de (evaluatie ter) afsluiting een inschatting van de veiligheid en de risico’s maakt. Het gebruik van een (standaard) risicotaxatie-instrument kan de jeugdbeschermer helpen om over de veiligheid en risico’s een professioneel oordeel te geven.

Voor de beoordeling van de ontwikkelingsbedreigingen is het bij Complexe Scheidingen essentieel om de aard en ernst van de situatie voor de kinderen in beeld te brengen. De relatie tussen de ouders en hun mogelijkheden tot verandering vormen hierin een belangrijk onderdeel. Aard en ernst van de strijd bepalen volgens Glasl ook de mogelijkheden voor verandering. De escalatieladder is hierbij een geschikt hulpmiddel (Glasl, 2007, zie bijlage). Conflicten lopen in het algemeen volgens vaste patronen op en blijven op een bepaald niveau steken. Glasl geeft aan dat conflictescalatie niet een geleidelijk afglijden is, maar dat dit proces stapsgewijs verloopt. De positie op de ladder bepaalt welke interventies mogelijk zijn om de situatie positief te veranderen.

4.3. Verbinding

Bij de Aanpak bij Complexe Scheidingen gaat de jeugdbeschermer een verbinding aan met het gezin en het netwerk. In die verbinding kunnen ouders leren hoe zij weer hun verantwoordelijkheid voor de opvoeding kunnen gaan dragen.

Het methodisch handelen van de jeugdbeschermer is geen eenzijdig proces van de professional. Het is een interactief proces, waarbij de jeugdbeschermer een verbinding aangaat met het gezin en het netwerk van het gezin. Die verbinding is de basis voor hun gezamenlijke proces. Vanuit die verbinding doorlopen ze samen het proces en komen ze tot de beslissingen die nodig zijn. Dit doen ze elk vanuit hun eigen rol en mogelijkheden. De jeugdige en diens ouders dragen de verantwoordelijkheid die zij op dat moment voor zichzelf, respectievelijk hun kind kunnen dragen. Doel of voorwaarde is dat de ouders (elk individueel), ondanks de onderlinge verschillen, de verantwoordelijkheid voor de opvoeding kunnen nemen. De professional ziet erop toe dat de veiligheid en ontwikkeling van de jeugdige niet in het geding komen en doet hierbij wat nodig is. Bij de start van de maatregel legt de jeugdbeschermer aan de kinderen en ouders helder uit aan welk formeel kader hij gebonden is. Bij een OTS geeft de Jeugdwet (2015) (en meer specifiek de passages over de maatregel) het formele kader voor de samenwerking en de grenzen voor wat toelaatbaar is voor de veilige ontwikkeling van een jeugdige.

4.4. Kindgerichte en oplossingsgerichte houding

De basishouding van de jeugdbeschermer is kindgericht. Bovendien is hij oplossingsgericht. Hij richt hij zich op de mogelijkheden en niet op de onmogelijkheden.

Het perspectief van de jeugdige is leidend voor de jeugdbeschermer. Tijdens de begeleiding richt hij de focus dan ook op het belang van het kind. Hij maakt gebruik van een kindgerichte, oplossingsgerichte grondhouding. Uitgangspunt is dat verandering noodzakelijk is. De oplossingsgerichte professional is een expert in het aansluiten bij en vergroten van de motivatie tot gedragsverandering van de cliënt. Om tot een oplossing te komen is het niet altijd nodig (de oorzaak van) een probleem volledig te doorgronden  (Bartelink, 2013). Praten over mogelijke oplossingen werkt positief, ook als de oorzaak niet helemaal helder is. De jeugdbeschermer schrijft de gezinsleden over het algemeen niet voor wat ze moeten doen. Hij gaat een verbinding aan met de ouders en kinderen en richt zich op het versterken van hun autonomie. Hij spreekt ouders vanaf het begin aan op hun gezamenlijke verantwoordelijkheid als ouders. Vanuit die positie bespreken de jeugdbeschermer en ouders de behoefte (aan fysieke en emotionele veiligheid) van hun kinderen. Vervolgens bespreken zij hoe ouders hun ouderschap vorm kunnen geven om de ernstige ontwikkelingsbedreigingen voor de jeugdige (en hiermee ook de OTS) op te heffen. Bij Complexe Scheidingen zijn het erkennen van (scheidings)pijn, de verwerking van het verlies (rouwproces) en het werken aan gezamenlijk ouderschap hierin belangrijke thema’s. Zo nodig verwijst de jeugdbeschermer ouders hierbij voor afzonderlijke, individuele hulp naar een specialistisch hulpverlener.

4.5. Motiverende houding vanuit empathie en stellingname

Om het gezin te blijven motiveren voor verandering is een basishouding nodig waarbij de jeugdbeschermer enerzijds begrip toont, open en onbevooroordeeld luistert (engageren) en anderzijds duidelijk is en stelling neemt vanuit zijn taak om de veiligheid en onbelemmerde ontwikkeling van de jeugdige te bewaken (positioneren).

De Aanpak bij Complexe Scheidingen vraagt van de jeugdbeschermer een bepaalde basishouding. Diverse auteurs (Trotter, 1999; Van Montfoort & Slot, 2009; Turnell & Edwards, 2009) noemen twee pijlers voor de communicatie binnen de aanpak: een prosociale, empathische benadering (engageren) en een voor rolverduidelijking,‘skillful use of authority’ (positioneren).

4.5.1. Motiverende houding vanuit empathie (engageren)

Kinderen en hun gescheiden ouders hebben in eerste instantie behoefte aan begrip en erkenning. Dat is begrip voor en erkenning van hun situatie, hun verdriet en pijn en de moeilijkheid om te veranderen. Dit vraagt van de jeugdbeschermer een houding van meervoudige partijdigheid, dat wil zeggen van respect en begrip voor alle partijen. Deze houding impliceert dat de jeugdbeschermer aansluit bij de behoeften en emoties van de gezinsleden. Het gaat hierbij om ‘al datgene wat een jeugdbeschermer doet om de jeugdige, diens ouders, het gezin en andere belanghebbenden tot een actieve medewerking te motiveren’. Deze definitie van de term engageren uit de Deltamethode Gezinsvoogdij (Van Montfoort & Slot, 2009) drukt goed de kern uit. Door zijn betrokkenheid bij de situatie van het gezin te laten merken, toont de jeugdbeschermer dat hij met het gezin meeleeft en er is om het gezin te helpen. Bij kwetsbare gezinnen is het essentieel om aan te sluiten bij hun tempo en eigenheid. Belangrijk is dus dat de jeugdbeschermer luistert naar het gezin en ontvangt wat het wil zeggen. Op deze manier ervaart het gezin dat hij de (scheidings)pijn erkent. Bij Complexe Scheidingen is het cruciaal dat de jeugdbeschermer zorgt dat de ouders hun aandacht (weer) op hun kind richten. Dit doet hij door de ouders bewust te maken van de betekenis van de scheiding voor hun kind en daarnaast aparte gesprekken te voeren met de jeugdige. Een apart gesprek met de jeugdige biedt de mogelijkheid daadwerkelijk te luisteren naar de jeugdige zonder ruis van andere partijen. De jeugdige voelt zich dan ook gehoord. En dat is niet alleen zijn grondrecht, maar ook belangrijk voor de ontwikkeling van zijn autonomie.

Afhankelijk van de leeftijd van de jeugdige vraagt de jeugdbeschermer de ouders toestemming voor aparte gesprekken met hun kind. Deze vraag is niet geheel vrijblijvend. Bij een OTS heeft de jeugdbeschermer immers de wettelijke opdracht om toe te zien op de veiligheid en ongestoorde ontwikkeling van de jeugdige. Uiteraard vertelt de jeugdbeschermer de jeugdige dat de ouders toestemming voor het gesprek hebben gegeven.

4.5.2. Stelling nemen (positioneren)

Naast behoefte aan empathie hebben gezinnen in een complexe scheiding ook grote behoefte aan duidelijkheid. De jeugdbeschermer moet dan ook binnen het kader van de maatregel stelling kunnen nemen en vaardig gebruik kunnen maken van zijn autoriteit. Hij moet ‘al datgene doen wat nodig is om het specifieke van de kinderbeschermingsmaatregel, met name het belang van de ontwikkeling en de veiligheid van het kind, te verduidelijken’ (positioneren, Van Montfoort & Slot, 2009).

De jeugdbeschermer maakt de rollen duidelijk door positie te nemen en aan te geven wat zijn taak is en wat hij verwacht van het gezin. Hij geeft hiermee het kader aan van de samenwerking met het gezin en de grenzen van wat wel en niet kan. Dit is extra belangrijk bij Complexe Scheidingen. Het risico is namelijk groot dat de jeugdbeschermer in de strijd tussen de ouders getrokken wordt. Hierdoor verliest hij zijn neutrale, objectieve positie. En hoe meer partijen betrokken zijn, hoe complexer de situatie en des te groter het risico wordt.

Binnen de Aanpak bij Complexe Scheidingen betekent stelling nemen dat de jeugdbeschermer een kader en grenzen stelt op de volgende thema’s:

Door deze thema’s bij de start te bespreken kan hij de verwachtingen zoveel mogelijk managen.

Bij een OTS bepaalt het juridische kader de positie van de jeugdbeschermer. Binnen de Aanpak zijn er diverse praktische manieren om de jeugdbeschermer in positie te zetten:

Bij de hulp aan een gezin in scheiding werken verschillende organisaties in de jeugdzorg, waaronder de Kinderrechter, de Raad voor de Kinderbescherming en hulpverleningsinstanties, samen. Het is mede afhankelijk van regionale afspraken hoe dat precies gebeurt. In alle regio’s is echter cruciaal dat de veiligheid en onbelemmerde ontwikkeling van de jeugdige vooropstaan en dat de ouders samen als opvoeders aangesproken worden. Wanneer alle partijen en organisaties in alle regio’s deze boodschap uitdragen naar de jeugdigen en hun ouders, versterken ze de boodschap en elkaars positie. Dit maakt aan ouders duidelijk dat hulp niet vrijblijvend is. Duidelijk is dan ook wat van ouders verwacht wordt en dat alle betrokken partijen dezelfde verwachtingen hebben.

De winst van deze gezamenlijke boodschap is dat deze de ouders al bij aanvang van de ondertoezichtstelling wijst op hun verantwoordelijkheid als ouder en dat zij weten waar zij aan toe zijn.

4.6. Duidelijke, transparante communicatie

Een heldere, duidelijke communicatie voorkomt ruis, onzekerheid en verdere escalatie van de situatie. Transparant werken neemt de schijn van partijdigheid weg. Hierbij hoort dat de jeugdbeschermer ieders verwachtingen bij de start bespreekt en concrete afspraken maakt met jeugdige en ouders over de onderlinge wijze van communiceren. In de regel delen in ieder geval de ouders alle relevante informatie in het proces met elkaar. De ouders hebben ook de verantwoordelijkheid om hun kind te vertellen dat zij het besluit om te scheiden hebben genomen.

Een heldere, duidelijke communicatie voorkomt ruis, onzekerheid en verdere escalatie. Het is een voorwaarde om een positieve verandering in gang te kunnen zetten. Met inzicht in de mogelijke reacties van gescheiden ouders en hun kinderen kan de jeugdbeschermer begrip en respect voor hen tonen.

Veel ouders in een complexe scheiding proberen andere personen te betrekken in hun strijd en partij voor hen te laten kiezen. Veel ouders doen dit, al dan niet bewust, bij hun kinderen. Deze overlevingsstrategie passen veel ouders ook toe in hun contact met de jeugdbeschermer. Mondeling, maar ook schriftelijk via brieven, e-mails of klachten proberen ouders de jeugdbeschermer ‘voor zich te winnen’. Dit kost alle partijen niet alleen veel energie en tijd, maar veroorzaakt ook veel ruis in de onderlinge communicatie. Erkenning en begrip voor de positie van de gezinsleden en een heldere, transparante, rechtstreekse communicatie naar alle partijen tegelijkertijd, waarover bij de start samen concrete afspraken zijn gemaakt, vormen dan ook belangrijke voorwaarden om de hulp/begeleiding te laten slagen.

De jeugdbeschermer spreekt de ouders individueel aan op hun gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het welzijn en de veiligheid van hun kind, ook na hun scheiding. Doel hiervan is om ouders te motiveren vanuit die gedeelde verantwoordelijkheid samen beslissingen te nemen. In de gesprekken met ouders en kinderen krijgt de jeugdbeschermer een beter beeld van de situatie. Tijdens deze gesprekken zet de jeugdbeschermer het kind centraal. Ter ondersteuning hiervan kan hij ouders vragen een foto van hun kind mee te nemen die tijdens het gesprek op tafel ligt.

De gesprekken gaan over verwachtingen, behoeften, de (emotionele) veiligheid en de ernstige ontwikkelingsbedreigingen voor hun kind en wat er nodig is om die bedreigingen af te wenden of op te heffen en de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de ouders hierin.

Uitganspunt is dat de jeugdbeschermer alleen gesprekken met beide ouders samen en niet met ouders afzonderlijk voert. De gezamenlijke gesprekken voorkomen dat het contact tussen de ouders via de jeugdbeschermer loopt en de jeugdbeschermer tussen de ouders in komt te staan. Transparant werken neemt de schijn van partijdigheid weg.

Ouders krijgen hierbij niet de gelegenheid om de jeugdbeschermer in te zetten voor zichzelf en tegen de andere ouder. Dit voorkomt ruis in de communicatie en maakt het risico kleiner dat de focus op de strijd gericht blijft.

Soms kan de strijd tussen ouders zo hoog opgelopen zijn, dat een gezamenlijk gesprek (nog) niet constructief is. Dan is eerst tijd nodig om de strijd tussen de ouders te de-escaleren in individuele gesprekken. Hoeveel tijd jeugdbeschermer en ouders hiervoor nemen, moeten zij vooraf afspreken en afstemmen op het belang van de kinderen.

Eén van de ouders kan ook aangeven zich niet veilig te voelen om met de andere ouder in gesprek te gaan. De jeugdbeschermer moet dit bespreekbaar maken en vragen wat er nodig is om wel als ouders samen een eerste gesprek te kunnen voeren. Optie is dat de ouders iemand uit hun (sociale en/of professionele) netwerk meenemen die hen kan steunen. De overweging iemand mee te nemen en wie dat zal zijn, moet altijd in gezamenlijk overleg met beide ouders plaatsvinden om te zorgen dat dit daadwerkelijk een toegevoegde waarde heeft. De andere ouder moet erin toestemmen dat een derde aanwezig is bij een gezamenlijk overleg. Advocaten hebben een geheimhoudingsplicht en vormen hierop een uitzondering (zie juridisch kader).

Soms lukt het de ouders echter ook na voorbereidende individuele gesprekken niet om gezamenlijke gesprekken te voeren of hebben deze gesprekken een averechts effect op de opvoedingsrelatie en de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen. Dan is parallel ouderschap een optie (zie bijlage Vormen van Ouderschap).

De houding en het gedrag van de ouders hebben veel invloed op de beleving en het gedrag van hun kinderen. Tijdens de begeleiding let de jeugdbeschermer hier continu op en wijst hij de ouders op hun gedrag en de betekenis hiervan voor hun kind. Deze scheidingseducatie geeft ouders in het algemeen inzicht in de betekenis van de scheiding voor hun kinderen. Daarnaast is het voor hun kind belangrijk dat ouders zelf vertellen dat ze besloten hebben om te gaan scheiden. Dan hoort hun kind direct dat de scheiding een besluit van de ouders is en niet zijn schuld. De jeugdbeschermer let er dan ook op dat ouders deze scheidingsmelding gedaan hebben of gaan doen. Dat is een belangrijk onderdeel in het verandertraject.

4.7. Samenwerking in jeugdzorgketen

Alle professionals en organisaties die betrokken zijn bij het veranderingsproces van een gezin in scheiding vormen vanaf de start een netwerk rond het gezin. Hierin heeft ieder een eigen rol. Voor een betekenisvolle en effectieve begeleiding in het proces is de onderlinge samenwerking, afstemming en verdeling van taken vanaf de start belangrijk. Dat zorgt voor een gezamenlijke lijn in de begeleiding en ondersteuning. Bovendien kan zo de noodzakelijke deskundigheid op het juiste moment ingezet worden.

De noodzaak van transparante communicatie geldt ook voor de ketenpartners onderling. Zij vormen al vanaf het eerste contact van het gezin met de hulpverlening een samenhangend netwerk. Hierin heeft elke hulpverlener of organisatie een eigen rol, die past bij de eigen expertise. Op die manier kan de noodzakelijke hulp in principe op het juiste moment worden ingezet en wordt  stagnatie in het hulpverleningstraject zoveel mogelijk voorkomen.

Omwille van de integriteit van de werkwijze moeten de betrokken professionals in de keten daarnaast zowel binnen de eigen organisatie als met de partners in de jeugdzorgketen afspreken dat elke schakel in de keten dezelfde boodschap geeft aan de ouders en hun kind: het belang van de jeugdige staat centraal en beide ouders worden (individueel) op hun gezamenlijke verantwoordelijkheid als opvoeders aangesproken. Over de onderlinge afstemming maken de ketenpartners concrete afspraken. In elke regio worden deze afspraken nader afgestemd. Belangrijk is dat de ketenpartners de boodschap aan de ouders als gezamenlijk verantwoordelijke opvoeders uitdragen. Dat begint bij de eerste signalen dat een gezin hulp nodig heeft en steun in vrijwillig kader geboden wordt. Als de problematiek escaleert, kan hulp in gedwongen kader nodig zijn. Dan voert de Raad voor de Kinderbescherming een beschermingsonderzoek uit. Hierbij voert de Raad de gesprekken ook al met beide ouders samen. Tijdens de zitting spreekt de rechter de ouders samen aan. Het ondersteunt (de werkzaamheid van) de werkwijze, wanneer de rechter in zijn uitspraak ook aandacht besteedt aan het belang van gezamenlijke gesprekken met beide ouders. Dit is echter nog geen landelijke vanzelfsprekendheid. De noodzaak voor onderlinge afstemming wordt wel steeds meer gedeeld. Landelijk zijn er ook diverse initiatieven hiertoe. Zo zijn er vanuit het Programma Scheiden zonder schade pilots opgezet, de zogenaamde regiolabs, om te experimenteren met nieuwe vormen van samenwerking (Platform Scheiden zonder schade, 2018).

Voor de continuïteit van de ondersteuning en hulpverlening is het van belang om met de (regionale) zorgaanbieder afspraken te maken over (afstemming over) het verlenen van passende zorg aan deze jeugdigen en hun ouders. De jeugdbeschermer voert in essentie de regie en de professional van de hulpverlenende organisaties verleent hulp.

4.8. Houding gericht op leren en reflectie

Met reflectie op het handelen met collega’s ontstaat er tussen professionals meer overeenstemming over de (morele) juistheid van genomen besluiten. Dit leerproces komt de kwaliteit ten goede.

Gestructureerde besluitvorming ondersteunt de gefundeerde, planmatige aanpak in de begeleiding van gezinnen. Dit kan de kwaliteit van professioneel handelen bevorderen (Bartelink, 2013). Dat zegt echter nog niets over de overeenstemming tussen professionals over de gemaakte keuzen en genomen besluiten. Bij individuele beslissingen van professionals is er over het algemeen weinig overeenstemming in hun beslissing, ook al maken ze gebruik van gestructureerde besluitvormingsmodellen (Bartelink e.a., 2013 en 2018; Berben, 2000; Ten Berge, 2011). In de jeugdzorg zijn er veel verschillende manieren en modellen voor het nemen van een besluit in complexe probleemsituaties. Uitgangspunt is dat besluiten in onderling overleg genomen worden (zie ook Richtlijn Samen met ouders beslissen over passende hulp, 2015). Er bestaat echter geen handleiding of protocol welke besluiten in welke situaties de juiste zijn. Voor onderlinge overeenstemming over keuzen en besluiten is er behalve gezamenlijk overleg dan ook reflectie op het handelen nodig. Hierbij kunnen zich morele en ethische dilemma’s voordoen. In professioneel, multidisciplinair overleg kunnen professionals overwegingen en besluiten spiegelen aan morele, maatschappelijke normen en waarden (moreel beraad). Gezamenlijk gedragen en moreel verantwoorde besluiten maken het professioneel handelen transparant en navolgbaar. Ze geven een gezamenlijk gedragen, intersubjectieve waarheid. De gezamenlijke reflectie leidt tot een continu leerproces bij jeugdbeschermers.

5. Werkproces Complexe Scheidingen

5.1. Inleiding

In dit hoofdstuk worden de stappen van het werkproces in de praktijk beschreven. In 5.2 wordt aangegeven uit welke fasen en stappen het proces bestaat. Daarna volgt in afzonderlijke paragrafen een beschrijving per fase. De werkwijze geldt voor alle gezinnen waarin de scheidingsproblematiek tussen ouders een bedreiging vormt voor de ontwikkeling van hun kind. Dat zijn zowel de gezinnen waarbij de kinderrechter een ondertoezichtstelling oplegt op grond van de scheidingsproblematiek als de gezinnen waarbij de ouders gaan scheiden wanneer hun kind al onder toezicht staat. Zodra er signalen zijn dat ouders gaan scheiden, besteedt de jeugdbeschermer aandacht aan de gevolgen van de scheiding voor de jeugdige. Mogelijke bedreigingen voor de ontwikkeling worden altijd in een plan van aanpak opgenomen.

5.2. Fasen werkproces

Het werkproces bij Complexe Scheidingen bestaat uit de volgende fasen:

De Aanpak bij Complexe Scheidingen is een cyclisch proces. De jeugdbeschermer beoordeelt steeds weer de relatie tussen de ouders, in hoeverre zij hun verantwoordelijkheid voor de opvoeding alweer op zich kunnen nemen en de (acute) veiligheid en de ontwikkelingsbedreigingen voor de betrokken kinderen. Hij let er nadrukkelijk op dat hij voortdurend een inschatting van de situatie maakt en op basis van de ernst van de situatie actie onderneemt, met het gezin termijnen afspreekt en zo nodig het plan van aanpak aanpast. In alle fasen van het begeleidingstraject blijft de jeugdbeschermer deze cyclus met jeugdige, ouders en, zo mogelijk, netwerk doorlopen. De aard van de activiteiten verandert wel.

Het werkproces bij de Aanpak bij Complexe Scheidingen bestaat uit de volgende vier fasen:

[1] Een passende vorm van gezamenlijk ouderschap houdt in dat ouders een vorm vinden waarin ze de zorg voor hun kind op een goede manier kunnen verdelen. Een goede verdeling van zorg sluit aan bij het gezinssysteem vóór de scheiding, de behoeften, wil en ontwikkelingsfase van de kinderen, de kwaliteit van de band tussen de kinderen en ouders, de woonsituatie en praktische mogelijkheden van de ouders om de zorg op zich te nemen na de scheiding, de mate van conflicten tussen de ouders en de afspraken die ouders hierover gemaakt hebben (in het ouderschapsplan) (Richtlijn scheiding en problemen van jeugdigen, 2020).

5.3. Fase 0: Voorbereiding

Fase 0 is de voorbereidingsfase in de periode dat de OTS nog niet is uitgesproken.

[2] De term ‘familiegroepsplan’ zegt iets over de manier waarop het tot stand is gekomen. Het staat los van het format dat gebruikt wordt.

Wettelijk begint de taak van de jeugdbescherming om de ondertoezichtstelling uit te voeren op het moment dat de kinderrechter de maatregel oplegt. In de praktijk begint de voorbereiding voor de uitvoering van een maatregel echter eerder. Hoe dat precies gebeurt, is afhankelijk van de regionale afspraken en organisatie van de jeugdzorg.

In veel regio’s is er een Jeugdbeschermingstafel (JBT), waarin de zorgen over een gezin gezamenlijk besproken worden. Hieraan nemen de ouders en, zo mogelijk, de kinderen deel. Verder zijn dat het vrijwillige gemeentelijke jeugdhulpteam, sociale team of wijkteam dat de zorgen heeft aangegeven, de Raad voor de Kinderbescherming, Veilig Thuis (VT), de GI in de regio en eventueel andere organisaties die betrokken zijn bij de hulp aan het gezin. De voorzitter van de JBT zit het overleg voor. Samen besluiten de deelnemers over de vervolgstap. Er zijn verschillende mogelijkheden:

De GI weet in veel situaties dus al of de Raad voor de Kinderbescherming een beschermingsonderzoek uitvoert naar de noodzaak van een OTS. De GI kan ook zelf de Raad voor de Kinderbescherming vragen om een beschermingsonderzoek uit te voeren. De jeugdbeschermer (of een collega) gaat naar de zitting waarop de Kinderrechter het verzoek van de Raad om een maatregel op te leggen beoordeelt. Hij weet dan nog niet of de maatregel ook daadwerkelijk opgelegd wordt.

5.3.1. Zitting verzoek tot OTS

Zodra de GI het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming heeft ontvangen, leest een jeugdbeschermer en/of gedragswetenschapper dit. In de regel gebeurt dit voorafgaand aan de zitting. Als het om een situatie gaat waarbij sprake is van scheiding tussen de ouders, is de eerste stap om te beoordelen of het om een complexe scheiding gaat. Wie dit beoordeelt, wie de OTS gaat uitvoeren en hoe de toewijzing gebeurt, is afhankelijk van interne afspraken, rolverdeling binnen een team en beleid en organisatie van de betrokken GI.

Van Lawick (2014) beschrijft vijf factoren die kunnen helpen bij de beoordeling of het om een complexe scheiding gaat: demonisering en oplopende stress, actieve betrokkenheid van het netwerk, strijd over het scheidingsverhaal en over doelen, uit beeld raken van kinderen en machteloosheid.

Op basis van de eerste inschatting van de aard van de relatie, de escalatie van de strijd en de ernst en onveiligheid van de situatie bepaalt de jeugdbeschermer, al dan niet in overleg met de gedragswetenschapper, de lijn. Is sprake van een erg onveilige situatie en ernstige ontwikkelingsbedreigingen voor de betrokken kinderen, dan is de acute veiligheid in het geding en maakt de jeugdbeschermer met de ouders en jeugdige meteen een concreet veiligheidsplan. Op dat moment maakt het team ook de keuze voor begeleiding door één of twee jeugdbeschermers.

Bij de zitting is altijd een jeugdbeschermer aanwezig, mits de rechtbank dit toestaat. Dit is bij voorkeur de jeugdbeschermer die de uitvoering van de OTS op zich gaat nemen. De jeugdbeschermer legt tijdens de zitting de werkwijze van begeleiding uit. In overeenstemming met de beschikking van de kinderrechter vinden gesprekken in de regel met beide ouders samen plaats. Voorwaarde is dat dit voor alle deelnemers voldoende veilig is. Daarnaast voert de jeugdbeschermer afzonderlijke gesprekken met de kinderen zonder aanwezigheid van de ouders.

5.3.2. Eerste contact met ouders en hun kinderen

Wanneer de OTS is uitgesproken, heeft de GI binnen vijf dagen contact met het gezin. De ouders en kinderen krijgen een uitnodiging voor een eerste gesprek. Afhankelijk van het beleid van de GI ontvangen zij voorafgaand aan of tijdens het eerste gesprek informatie over de OTS en de werkwijze bij scheiding. Op deze manier zijn vanaf aanvang het kader, de grenzen van wat kan en wat van ouders en kinderen verwacht wordt, duidelijk (aangegeven).

Om inzicht in de situatie te krijgen vanuit het perspectief van het kind of de jongere, heeft de jeugdbeschermer bij voorkeur eerst contact met de jeugdige en daarna met de ouders. Tijdens de gesprekken waaraan ook de ouders deelnemen, richt de jeugdbeschermer de aandacht voortdurend op de jeugdige(n). Met hulpmiddelen, zoals een foto of een stoel waarop hun kind denkbeeldig plaatsneemt, kan de jeugdbeschermer het kind letterlijk in het midden zetten. Deze helpen zowel de ouders als de jeugdbeschermer om de aandacht op het kind te blijven richten.

Ouders worden beiden bij het oudergesprek verwacht. Als een van beide niet aanwezig is, gaat het gesprek niet door. Er kunnen redenen zijn waarom een gezamenlijk gesprek (nog) niet mogelijk is en juist escalerend kan werken. Bijvoorbeeld bij dreiging of (huiselijk) geweld of als de veiligheid van de kinderen in het geding is. Dan kunnen (eerst) individuele gesprekken nodig zijn. De jeugdbeschermer gaat dan met de ouders (en het team) na of en zo ja, hoe hij toe kan werken naar gezamenlijke gesprekken. Deze zijn een voorwaarde om inzicht te krijgen in hoe de ouders gezamenlijk het ouderschap kunnen gaan invullen, of zij hiervoor gezamenlijk gedragen afspraken kunnen maken en welke ondersteuning zij hierbij nodig hebben. De gezamenlijke gesprekken kunnen ook inzicht geven in de onmogelijkheid van de ouders om samen te werken. Dan is het nodig dat ouders in een andere, beter passende vorm van ouderschap de zorg verdelen. Als ouders blijven weigeren gezamenlijk in gesprek te gaan én gezamenlijke gesprekken zijn wel in het belang van hun kind, kan de jeugdbeschermer in uiterste gevallen juridische middelen, zoals een schriftelijke aanwijzing (SA) inzetten (zie bijlage Juridisch kader).

5.3.3. (Kern)beslissingen vooraf

Op basis van het raadsrapport en andere beschikbare informatie ontstaat een eerste beeld van de situatie. Het team moet vervolgens multidisciplinair beslissingen nemen over de uitvoering van de OTS aan de hand van de volgende onderwerpen:

5.4. Fase 1: Startfase

Fase 1 is de startfase en duurt zes weken.

Aan de hand van het dossier, het ouderschapsplan, de beschikking van de rechter en gesprekken met het gezin en andere relevante personen inventariseert de jeugdbeschermer en/of gedragswetenschapper de betrokken personen, feiten, bedreigingen en gezinspatronen. Hij weegt de ernst van de situatie. Daarna beschrijft hij de situatie en neemt een besluit (multidisciplinair) over de te nemen acties. Vervolgens stellen jeugdbeschermer, ouders en kinderen, en eventueel netwerk, een toekomstgericht plan op, waarin de termijn en andere afspraken zijn opgenomen.

Wanneer een kinderrechter een ondertoezichtstelling oplegt, krijgt een gezin de gelegenheid om eerst zelf met het eigen netwerk een familiegroepsplan op te stellen. Dat is wettelijk geregeld. Een gezin kan de GI vragen om hierbij te ondersteunen.

Een familiegroepsplan is in principe het uitgangspunt voor de uitvoering van de OTS. Niet alle gezinnen maken gebruik van deze mogelijkheid en/of zijn in staat om zelf een plan op te stellen. In deze gevallen start de jeugdbeschermer de begeleiding om samen met het gezin een plan van aanpak op te stellen.

Hij begint met een inventarisatie aan de hand van een dossieranalyse, het ouderschapsplan, de beschikking van de rechter en gesprekken met betrokkenen. Dat gebeurt ook als de jeugdbeschermer al eerder betrokken is geweest, bijvoorbeeld door de begeleiding van het gezin bij een preventieve jeugdbeschermingsmaatregel. Alle informatie samen vormt de basis voor het plan van aanpak. Dit stellen ouders, kinderen en jeugdbeschermer samen op. De startfase duurt zes weken, van beschikking tot plan van aanpak.

5.4.1. Dossieronderzoek

Tijdens de startfase analyseren de jeugdbeschermer en/of de gedragswetenschapper uitvoerig het dossier om een zo compleet mogelijk beeld van de situatie te krijgen. Voordat er een OTS is uitgesproken, is er meestal al veel gebeurd. Behalve de ouders hebben zich al veel partijen beziggehouden met de problemen rond de scheiding. Deze partijen hebben allemaal op hun manier en in meer of mindere mate invloed (gehad) op het proces en op de strijd. Het scala aan partijen varieert van nieuwe partners, familieleden en school tot hulpverleners en advocaten van ouders of opa en oma. Ook de ingezette acties en hulpverlening variëren.

Voor de beoordeling van de situatie na de scheiding zijn met name de volgende drie factoren van belang: (1) de kwaliteit van de relatie van de jeugdige met zowel vader als moeder, (2) de kwaliteit van opvoeding en (3) de aard van de relatie tussen de ouders (GOW) en de mate van de onderlinge conflicten (o.a. Amato, 2010; Emery, 2011; Van Essen, 2020).

Bij de startanalyse gaat het om een inventarisatie van de feitelijke informatie:

In deze inventarisatie besteedt de jeugdbeschermer en/of de gedragswetenschapper specifiek aandacht aan scheidingsgerelateerde factoren, zoals de aard van de relatie tussen de ouders, onderliggende problemen, bijvoorbeeld trauma, en de rouwfasen. Tijdens de gesprekken met ouders en kinderen en het netwerk vult de jeugdbeschermer dit beeld aan. Hij probeert zoveel mogelijk zicht te krijgen op hoe de jeugdige de situatie beleeft, welke vorm van ouderschap passend kan zijn en naar welke situatie het gezin toe wil werken.

In deze fase is het niet alleen belangrijk om goed zicht te krijgen op de actuele situatie en mogelijke bedreigingen, maar ook op de voorgeschiedenis. Het in kaart brengen van gebeurtenissen uit het (recente) verleden geeft aanknopingspunten voor de begeleiding en ondersteuning. Wanneer zicht is op factoren en activiteiten die escalerend en de-escalerend werken, kan een herhaling van zetten vermeden worden en een stap vooruitgezet worden in het traject. Zo is bijvoorbeeld het ‘Drie huizen model’ een hulpmiddel dat veelvuldig gebruikt wordt om met kinderen te praten.

5.4.1.1. Inventarisatie netwerk en steunbronnen

Een jeugdige maakt deel uit van het gezinssysteem en van de wijdere omgeving. Veel personen beïnvloeden het opgroeien en de ontwikkeling van de jeugdige. Zij kunnen steun bieden aan de jeugdige en de ouders in moeilijke tijden, zoals rond de scheiding. Hun informatie over de situatie is belangrijk om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen.

Er zijn veel varianten van de nieuwe gezinssituatie na de scheiding. Een van de ouders of beide ouders kunnen een nieuwe partner hebben met wie ze samenwonen. De nieuwe partners kunnen ook al kinderen uit een eerdere relatie hebben. Deze nieuwe partners hebben direct invloed op het gezinssysteem en de onderlinge relaties.

Voor veel grootouders verandert het contact met hun kleinkind na de scheiding van de ouders, vaak in negatieve zin (Geurts, 2012). Ze moeten opnieuw uitvinde hoe ze bijvoorbeeld verjaardagen kunnen vieren, samen de feestdagen kunnen invullen of uitstapjes met hun kleinkind kunnen realiseren. De frequentie van contact tussen grootouders en kleinkinderen kan lager worden en veel grootouders doen moeite om het contact in stand te houden. Ze kunnen een belangrijke steun zijn en continuïteit bieden aan hun kleinkind. Voorwaarde is dat zij zich onbevooroordeeld naar de ouders en andere, voor de jeugdige, belangrijke personen kunnen opstellen. Het is dan ook essentieel om de belangrijke personen uit het netwerk vanaf de start te betrekken en hun voorlichting te geven over de gevolgen van een complexe scheiding.

De jeugdbeschermer brengt dan ook al bij de start samen met het gezin en andere betrokkenen in kaart wie vanuit het sociale netwerk en uit de hulpverlening betrokken zijn geweest bij het gezin en wat hun rol is (geweest), wie de belangen kan behartigen van de jeugdige en wie steun kan bieden aan jeugdige en/of ouders. Hij gaat ook na wie een grote invloed heeft binnen het gezin, zowel een positieve als een negatieve invloed. Het is van belang dat de jeugdbeschermer inzicht heeft in wie de beslissingen neemt en of (beide) ouders hiervoor mandaat hebben. Soms moet een van de ouders nog verantwoording afleggen over gemaakte afspraken aan zijn of haar nieuwe partner of aan de grootouders.

Er zijn verschillende hulpmiddelen om inzicht te krijgen in het netwerk, de belangrijke personen daarin, hun relaties en hun invloed op de scheidingssituatie. Met een genogram of sociogram kan de jeugdbeschermer op een neutrale en veilige manier de relaties binnen een familie of gezin verhelderen. De gezinsleden krijgen op deze manier de gelegenheid om hun verhaal te vertellen, vanuit hun referentiekader.

Met deze hulpmiddelen kan een jeugdbeschermer concreter vragen naar feiten en opvattingen over leven en welzijn. De antwoorden geven inzicht in het verband tussen feiten en gebeurtenissen enerzijds (zoals religieuze, politieke, etnische achtergrond, contacten met justitie, verslavingen, beroep, leeftijd van verlaten ouderlijk huis) en relaties in het leven van familieleden en hun opvattingen over leven en welzijn anderzijds. Op deze manier kunnen jeugdbeschermer, ouders en netwerk beter zicht krijgen op de invloed van thema’s als verlies van familie, de gezinseenheid, huwelijk, toekomstverwachtingen, hechting/veiligheid, steun en identiteitsvorming. Door de manier waarop gezinnen omgaan met deze invloeden ntstaan gezinspatronen, waarvan de gezinsleden zich lang niet altijd bewust zijn.

Inzicht in de (destabiliserende) invloed van belangrijke gebeurtenissen, zoals het overlijden van belangrijke steunfiguren binnen een familie, of de geboorte van kinderen, kan bijdragen aan het doorbreken van (destructieve) patronen. Het verhelderen en bespreekbaar maken van deze gebeurtenissen kan ertoe leiden dat ouders en/of familieleden andere keuzen gaan maken en constructief leren omgaan met de scheiding.

Ook inzicht in het eerder betrokken formele netwerk is van belang. Soms zijn betrokken hulpverleners ingezogen in het systeem. Deze zijn (onbewust) loyaal naar één van de ouders. Dit maakt het moeilijk de regie te voeren als jeugdbeschermer. Hierin is het belangrijk dat hulpverleners vanaf de start met elkaar op één lijn zitten en één boodschap uitdragen. Eventueel kunnen voorgaande hulpverleners aanschuiven bij het eerste gezamenlijk overleg met de ouders.

5.4.1.2. Krachten, zorgen en ontwikkelingsbedreigingen

De jeugdbeschermer zet dus eerst de belangrijke personen en gebeurtenissen op een rij. Vervolgens inventariseert hij met jeugdige, gezin en netwerk wat de krachten zijn, waarover iedereen zich zorgen maakt en wat hierbij de complicerende factoren zijn. De relevante factoren hebben betrekking op drie levensdomeinen:

Probleemgebieden kinderen

Voor kinderen is de situatie voor, tijdens en na de scheiding van hun ouders lastig. Het verlies van de veilige basis en het accepteren van en betekenis geven aan de nieuwe situatie brengen extra ontwikkelingstaken met zich mee. Om de moeilijkheden die hiermee gepaard kunnen gaan inzichtelijk te maken, zijn deze ingedeeld in dertien probleemgebieden die zijn afgeleid van de domeinen kind, opvoeding en omgeving (zie figuur 3).

Aan de hand van deze probleemgebieden kan de jeugdbeschermer de krachten en zorgen in kaart brengen. Vervolgens kan hij deze meewegen in de beoordeling van de ernst van de situatie.

Figuur 3: Probleemgebieden kinderen in scheidingssituaties

Krachten

De beschermende factoren voor kinderen geven samen met de zorgen een goed inzicht in de situatie. Uit wetenschappelijk onderzoek (zie Groenhuijsen, 2014) komen diverse factoren naar voren die de kans op negatieve gevolgen voor kinderen binnen een scheidingssituatie verkleinen:

Zorgen

De jeugdbeschermer gaat vervolgens kritisch na welke signalen of juist het ontbreken van signalen bij de jeugdige een zorg kunnen zijn. Dat kunnen bijvoorbeeld signalen van stress, emotionele instabiliteit, problemen op school of druggebruik zijn. Ouders kunnen zo intensief met de verwerking van rouw/verlies bezig zijn, dat ze weinig (emotionele) ruimte hebben voor hun kind.

Vragen om de zorgen voor kinderen bij scheiding te inventariseren zijn:

Bij de beoordeling van de ernst van de situatie houdt de jeugdbeschermer rekening met de leeftijd van de jeugdige en gaat na of gedrag daarbij past. In figuur 1 staan de basale ontwikkelingsbehoeften van de jeugdige en aspecten in de opvoeding beschreven, waarmee de jeugdbeschermer een beeld kan vormen van beschermende factoren en risico’s. Bepalend voor de interpretatie van de situatie is hoe de ouders hun opvoedingstaak vóór de scheiding uitvoerden en hoe ze dat op dit moment doen. De relatie tussen kind en beide ouders en de veranderingen hierin door de scheiding geven de jeugdbeschermer belangrijke informatie voor de inschatting van de situatie. De jeugdbeschermer let niet alleen op wat de ouders vertellen, maar ook op of hun verhalen overeenkomen of juist niet. Dit weegt hij ook mee. De tegenstrijdigheid zelf en het onderwerp waarover de ouders verschillende meningen hebben, vormen ook een onderwerp van gesprek met de ouders. Tegenstijdige informatie kan dus inzicht geven, maar kan het beeld van de situatie ook ernstig vertroebelen. Dan is eerst een nadere analyse nodig, al dan niet door een derde, objectieve persoon.

Probleemgebieden ouders

Ook bij ouders in de opvoedingssituatie doen zich krachten en zorgen voor die van belang zijn voor de ontwikkeling van het kind (zie figuur 4). Kinderen krijgen door de scheiding extra ontwikkelingstaken en ouders moeten hun opvoedtaken hierop aanpassen. Het gezinssysteem en de verhouding tussen beschermende factoren en risico’s kan door een problematische scheiding sterk uit balans zijn. Opvoedtaken van ouders komen door de scheiding onder druk te staan. Voor alleenstaande (verzorgende) ouders is de combinatie van de opvoeding met extra opvoedtaken, werk en andere taken zwaar. Zowel voor de verzorgende ouder, bij wie de jeugdige zijn hoofdverblijf heeft, als voor de andere ouder, verandert er veel.

Dit is ook het geval bij co-ouderschap. De dagelijkse routine verandert en zal opnieuw vorm moeten krijgen. De kinderen hebben dan extra aandacht en een luisterend oor nodig, maar veel ouders kunnen dit in deze omstandigheden soms moeilijk opbrengen. De ouders moeten een nieuw evenwicht en een nieuw ritme zoeken in het uitoefenen van de opvoedtaken. Vaak lukt dit op eigen kracht en kunnen de ouders op eigen steunbronnen terugvallen. Door de scheiding kan echter de beschikbaarheid van deze steunbronnen gedeeltelijk of geheel wegvallen, bijvoorbeeld na een verhuizing naar een andere plaats.

De specifieke gebieden waarop problemen van gescheiden ouders zich voordoen, staan in figuur 4 beschreven. Zorgen in de opvoedingssituatie zijn de langdurende onduidelijkheden voor de ouders die daarin direct en indirect doorwerken. Voorbeelden zijn langdurende juridische procedures over gezag en omgang, alimentatie en boedelverdeling.

Een scheiding kan leiden tot een lagere sociale status van de ouders, een verslechterde financiële positie en, hiermee samenhangend, een vermindering van de kwaliteit van wonen.

Bij een complexe scheiding verbreken veel ouders de banden met de familie van de ex-partner gedeeltelijk of geheel. Het verbreken van de contacten met grootouders, ooms, tantes en neefjes en nichtjes, verkleint het beschikbare netwerk van de ouders. Gevolg is dat hun kind ook geen contact meer heeft met degene met wie de ouder het contact verbroken heeft, óf dat het contact ingewikkeld of beladen wordt. Scheiden levert nogal eens verdeeldheid op binnen families. Bij een complexe scheiding vraagt de ouder veelal aan de directe familie om het met zijn of haar standpunten eens te zijn. Dat kan ondersteunend zijn voor de betreffende ouder, maar kan zeker ook het conflict met de ex-partner versterken.

Figuur 4: Probleemgebieden in opvoeding voor ouders in scheidingssituaties

Als door de scheiding het steunende gezinsleven wegvalt, kan dit negatieve gevolgen hebben voor de opvoedingssituatie en dus voor het kind. Individuele problemen van de ouders kunnen een extra belasting vormen. Ouders kunnen door psychische problemen ernstig belemmerd worden in hun functioneren en dus ook in de opvoeding. Ouders met een (licht) verstandelijke beperking kunnen zich niet zo goed verplaatsen in het perspectief van hun kind. Ze begrijpen het gedrag en de behoefte van hun kind niet altijd. Hierdoor kunnen basale voorwaarden van de opvoeding in het gedrang komen. De opvoedingssituatie kan minder stabiel en onvoorspelbaar worden.

5.4.1.3. Risicotaxatie

Met alle informatie krijgt de jeugdbeschermer inzicht in de relatie tussen gescheiden ouders en de mate van hun onderlinge strijd. De escalatieladder vormt hierbij een hulpmiddel. De fase van de strijd waarin de ouders zich bevinden, bepaalt mede het risico op ontwikkelingsbedreigingen voor de kinderen en de urgentie om een veiligheidsplan op te stellen. Al in de voorbereidingsfase taxeert de jeugdbeschermer (of gedragswetenschapper) de acute veiligheid en de risico’s voor de ontwikkeling.

Is de acute veiligheid in het geding, dan brengt de jeugdbeschermer de jeugdige meteen in veiligheid. Is de strijd tussen de ouders heel erg geëscaleerd, dan is er immers een wezenlijk risico dat de ene ouder de andere ouder en/of de kinderen iets aandoet. In deze situaties maakt de jeugdbeschermer meteen een veiligheidsplan om voor de acute veiligheid van de kinderen (en eventueel ouder) te zorgen. Hij stemt dit plan in een multidisciplinair team af met andere betrokken organisaties en professionals in de keten, zoals medewerkers van school, politie, de GGZ en eventuele andere betrokken hulpverleners. Is de situatie wel zorgelijk, maar is de jeugdige niet zo onveilig dat meteen actie nodig, dan bespreekt de jeugdbeschermer de situatie in een multidisciplinair overleg en stelt een (voorlopig) veiligheidsplan op. Dit kan de jeugdbeschermer met ouders bespreken en bij oplopend conflict meteen inzetten.

In de startfase taxeert de jeugdbeschermer de veiligheid en de risico’s op een bedreigde ontwikkeling opnieuw met alle informatie uit het dossier en uit gesprekken met alle belangrijke personen. Is er geen sprake (meer) van acute onveiligheid, dan richt de jeugdbeschermer zich met het gezin op wat nodig is om de structurele veiligheid te waarborgen.

5.4.1.4. Kernbeslissingen na dossieronderzoek en vóór gesprekken

De analyse van de situatie op basis van alle beschikbare informatie geeft een gedetailleerd beeld van de situatie. Met dit genuanceerde beeld bereiden de jeugdbeschermer(s) en gedragswetenschapper de gesprekken met ouders en kinderen goed voor (zie verder 5.4.2). In multidisciplinair overleg onderbouwen ze, net als in de voorbereidende fase, (opnieuw) de besluiten voor de uitvoering van de OTS. De onderwerpen die hiervoor de basis vormen zijn deels dezelfde als in de voorbereidende fase:

5.4.2. Gesprekken

Om te voorkomen dat de jeugdbeschermer in de strijd tussen de ouders getrokken wordt, bereidt hij alle gesprekken goed voor. Dat zorgt ervoor dat hij de regie kan houden over de bespreekpunten, de tijd voor overleg, planning (termijn, aantal gesprekken, volgorde van gesprekken ouders en kinderen, periode tussen gesprekken) en de wijze van communiceren.

Is gekozen voor twee jeugdbeschermers, dan bereiden zij alle gesprekken samen voor, eventueel met een gedragswetenschapper. Het is afhankelijk van de complexiteit van de situatie en van de interne organisatie en afspraken hoe de voorbereiding vormgegeven wordt (individueel of in teamverband) en wie hierbij concreet betrokken is.

De voorbereiding is gericht op houding en inhoudelijke onderwerpen. Voor elk gesprek maakt de jeugdbeschermer (met zijn collega) een agenda met bespreekpunten over de inhoud en het proces (communicatie). Ook jeugdigen en ouders mogen onderwerpen aandragen. Inhoudelijke onderwerpen ter voorbereiding zijn de grond van de OTS, de opdracht van de kinderrechter, meervoudige partijdigheid, de valkuilen, rolverdeling, juridische kanten, aanwezigheid van een ouderschapsplan en/of een familiegroepsplan, de termijn, toewerken naar een conceptplan-van-aanpak en bepalen van de lijn. Tijdens elk gesprek worden de afspraken vastgelegd.

De jeugdbeschermer kan ook overwegen (voorgaande) hulpverleners uit te nodigen om samen één lijn in de ondersteuning uit te zetten.

De jeugdbeschermer heeft een open houding. Hij is empathisch naar het gezin toe. Tegelijkertijd geeft hij aan dat hij achter hun kind staat in het belang van diens veiligheid en ontwikkeling. Die opdracht heeft de kinderrechter hem immers gegeven.

Het is belangrijk om de communicatie helder en transparant te houden en verwachtingen over en weer te verhelderen. Het managen van verwachtingen vanaf de start is een belangrijke voorwaarde voor succes. In het erste gesprek met ouders (en kinderen) zet de jeugdbeschermer de lijn neer voor het hele traject en zo bepaalt hij de toon voor de begeleiding en samenwerking. Scheidingseducatie is van belang om de ouders bewust te maken van de gevolgen die de scheiding heeft voor hun kind.

Zoals al eerder genoemd, kunnen ouders weigeren deel te nemen aan gezamenlijke gesprekken. Soms kan een gezamenlijk gesprek (nog) te bedreigend zijn voor een van de partijen en is het hierdoor (nog) niet mogelijk. De jeugdbeschermer moet in elke situatie zorgvuldig overwegen hoe hij met de weigering en/of de risico’s omgaat. Afwijken van gezamenlijk overleg moet goed onderbouwd worden. In principe zit er weinig tijd tussen de gesprekken met de kinderen en die met de ouders. Om zoveel mogelijk vanuit het perspectief van de kinderen te werken heeft de jeugdbeschermer bij voorkeur eerst een gesprek met de kinderen. Daarna vinden de gesprekken met ouders plaats en vervolgens die met zowel ouders als kinderen. Afhankelijk van de situatie kan de jeugdbeschermer voor een andere volgorde van gesprekken kiezen.

Gesprekken met de kinderen

Het is van wezenlijk belang dat de kinderen zelf aan kunnen geven hoe het met hen gaat, waar zij last van hebben en wat zij zouden wensen. Voor kinderen is het belangrijk dat er naar hen geluisterd wordt en dat zij betrokken worden bij het veranderingsproces. Zij willen gehoord worden door hun ouders, maar ook door neutrale derden. Hoe zij hun wensen uiten en hoe ze betrokken worden, is afhankelijk van hun leeftijd.

De jeugdbeschermer moet binnen vijf dagen na de uitspraak van de OTS contact hebben met het gezin en de jeugdige(n) zien/spreken. De kinderen zijn in principe geïnformeerd door hun ouders over de OTS en (het bezoek van) de jeugdbeschermer.

In overleg met ouders maakt de jeugdbeschermer een afspraak voor de kennismaking met hun kind(eren). Hij overlegt ook waar en op welk moment dat gesprek met de kinderen zal plaatsvinden. Dit kan bij de kinderen thuis zijn (vertrouwde en veilige omgeving), op het kantoor van de GI of een andere neutrale en veilige omgeving, zoals school. Kinderen krijgen, afhankelijk van hun leeftijd, een folder waarin de werkwijze staat uitgelegd.

De eerste keer ontmoet en spreekt de jeugdbeschermer de jeugdige bij voorkeur in het huis van de verzorgende ouder. Hij kan een vervolgafspraak met de jeugdige maken bij de andere ouder zodat hij inzicht krijgt in beide leefsituaties. Hij kan dan in beide situaties de veiligheid beoordelen en de risico’s op bedreigingen in de toekomst taxeren (aan de hand van een risicotaxatie-instrument). Hij dient rekening te houden met het feit dat kinderen thuis bij een van de ouders door hun loyaliteit aan de ouders, dingen kunnen vertellen die niet helemaal kloppen.

Waar de overige vervolggesprekken plaatsvinden dient hij te overleggen met de jeugdige.

Eerste gesprek met de kinderen

Het eerste gesprek met het kind of de jongere is een kennismaking. De jeugdbeschermer legt dan uit wie hij is, waarom hij er is en wat de OTS inhoudt. In dit eerste gesprek bespreekt hij ook de verwachtingen van de jeugdige, de manier waarop hij met de informatie van de jeugdige en dus de privacy omgaat, en hoe het traject verder zal verlopen. De jeugdbeschermer neemt de wensen van het kind of de jongere serieus. Hij geeft aan wat realistisch is. Hij kan niet acuut alle problemen oplossen. Hij zorgt er wel voor dat er iemand is die de jeugdige steunt, een vertrouwenspersoon.

Op welke manier de jeugdbeschermer de gesprekken met jeugdigen voert en welke hulpmiddelen (zoals tekeningen, duplo, verhalenpot) hij hierbij eventueel gebruikt, is grotendeels afhankelijk van hun leeftijd. Bij voorkeur verkrijgt hij die informatie uit eigen waarneming, maar dit kan ook op basis van informatie van derden (personen uit het sociale en/of professionele netwerk). Vanaf de leeftijd van vier jaar is het mogelijk met kinderen in gesprek te gaan. Bij kinderen jonger dan vier jaar krijgt de jeugdbeschermer veel informatie over de situatie en onderlinge verhoudingen door observatie van de kinderen en hun interactie met hun ouders en eventuele andere personen.

Gespreksonderwerpen met kinderen van boven de vier jaar:

Na de kennismaking met het kind of de jongere maakt de jeugdbeschermer een inschatting hoe vaak hij hem wil spreken. Soms hebben jeugdigen zelf behoefte aan regelmatige gesprekken, maar soms ook niet, omdat de jeugdbeschermer al de ‘zoveelste hulpverlener’ is. Het is wel van belang dat de jeugdigen een (neutrale) vertrouwenspersoon hebben met wie ze regelmatig contact hebben.

Vervolggesprekken met de kinderen

Elke jeugdige heeft een eigen tempo waarin het aan de slag wil om de scheiding te verwerken. Meestal kost het meer dan één gesprek om de situatie vanuit het perspectief van de kinderen helder te krijgen. De jeugdbeschermer voert de gesprekken zoveel mogelijk alleen met de kinderen, dat wil zeggen niet in nabijheid van de ouder(s). Ouders moeten wel weten dat deze afzonderlijke gesprekken nodig zijn en waarom. Wanneer dit direct heel veel strijd oplevert, kan de jeugdbeschermer als tussenstap eerst iets samen met ouder en kind doen.

Het eerste gesprek is vaak nodig om vertrouwen te wekken. Het doel van de vervolggesprekken met de jeugdigen is helder te krijgen wat er goed gaat, waar ze het meeste last van hebben en wat er moet veranderen om hun situatie te verbeteren. De jeugdbeschermer kan hierin inzicht krijgen door de jeugdigen te vragen wat ze het liefst morgen al anders zouden willen.

Belangrijk is dat kinderen hun gevoel leren benoemen. Dit kan op verschillende manieren en de wijze waarop is afhankelijk van de leeftijd. Middelen zijn bijvoorbeeld ‘De drie huizen’ en ‘De toverfee’ vanuit de benaderingswijze SOS. Een manier om met kinderen en ouders de scheidingssituatie te bespreken is ‘De huizenopdracht’.

De jeugdbeschermer bespreekt met de jeugdige het belang om diens wensen aan zijn ouders te vertellen. Hij benadrukt dat hij de jeugdige hierbij gaat ondersteunen. Het moment waarop zo’n overleg met ouders en bij voorkeur de nieuwe partner van de ouder(s) en andere belangrijke personen uit het netwerk kan plaatsvinden, is afhankelijk van de leeftijd van de jeugdige, de ernst van de situatie en de tijd die de jeugdige nodig heeft om zo’n gesprek emotioneel aan te kunnen. Sommige kinderen moeten eerst emotioneel sterk gemaakt worden. Zij moeten eerst leren hun boosheid of verdriet bespreekbaar te maken. De jeugdbeschermer moet goed inschatten wat de kinderen emotioneel aankunnen.

De jeugdbeschermer bereidt het gezamenlijke gesprek met ouders en kinderen goed voor met de betrokken kinderen. Hij vraagt de jeugdigen wat ze nodig hebben, of ze in hun netwerk mensen hebben van wie ze steun ervaren en op welke manier deze mensen kunnen ondersteunen.

Tijdens het gezamenlijke gesprek stellen ze samen vast wat er aan verandering nodig is, hoe de jeugdige dit concreet gaat merken en welke afspraken hiervoor nodig zijn. In de vervolggesprekken met de kinderen bespreekt de jeugdbeschermer met hen de voortgang van de verandering.

Het is van belang dat er regelmaat in de contacten met kinderen blijft zitten. De jeugdbeschermer stemt de frequentie van de contacten af op de wensen van het kind, de doelen of voorwaarden in het plan van aanpak en op de contacten die andere professionals hebben met de kinderen.

Eerste gesprek met de ouders

Net als bij de kinderen, is het eerste gesprek tussen ouders en jeugdbeschermer een kennismaking. Belangrijk is dat ze elkaar bij de start hun verwachtingen duidelijk maken. Dit voorkomt onnodige discussie en ruis in de communicatie.

De jeugdbeschermer geeft in dit gesprek duidelijk het kader en de grenzen van hun samenwerkingsrelatie aan. Vanuit de OTS krijgt de jeugdbeschermer de opdracht om een beschermingstaak uit te voeren. Tijdens het eerste gesprek informeert de jeugdbeschermer de ouders over het doel van de OTS. Hij bespreekt met de ouders de grond voor de OTS zoals deze in de beschikking van de rechtbank is geformuleerd, en de overwegingen van de kinderrechter tijdens de zitting. Hij noemt de ontwikkelingsbedreigingen uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming die hebben geleid tot het uitspreken van de OTS. Bovendien geeft hij aan wat de rechten van hun kind zijn. Vervolgens verheldert hij de werkwijze en verwachtingen, en maakt hij duidelijk dat het belang van hun kind centraal staat.

De jeugdbeschermer geeft duidelijk de gevolgen van de verschillende aspecten van de scheiding van de ouders op de ontwikkeling van hun kind aan. Hij heeft hiervoor verschillende hulpmiddelen, zoals de film Tears – De Breuklijn en een foto van de kinderen. Met de scheidingseducatie maakt de jeugdbeschermer de ouders duidelijk welke invloed hun gedrag heeft op (de ontwikkeling van) hun kind en hun relatie met hun kind.

De jeugdbeschermer maakt de ouders duidelijk dat hij respecteert dat ze tijd nodig hebben om de scheiding te verwerken en een weg te vinden in hun nieuwe rol. De erkenning van de pijn en emoties is een voorwaarde om een verbinding met de ouders aan te kunnen gaan. Hij zal de ouders duidelijk maken dat hij het belang van de jeugdige behartigt, nu de ouders dat zelf (tijdelijk) niet lukt. De ouders blijven echter samen verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen.

De jeugdbeschermer vertelt de ouders dat bijna alle kinderen de wens hebben dat hun ouders hun ouderschap coöperatief vormgeven. Hij zal de ouders vragen of zij nog een laatste poging willen doen om aan deze wens van hun kind te voldoen. Hierbij legt de jeugdbeschermer uit hoe belangrijk het voor hun kind is dat er een termijn aan het veranderingsproces gesteld wordt. In een vervolggesprek spreekt hij de exacte termijn af waarbinnen ouders een verandering teweeg moeten brengen. Uitgangspunt is dat er, bij een OTS van een jaar, binnen een half jaar enige positieve verandering in de opvoedsituatie waar te nemen is, zoals aangegeven in de voorwaarden of doelen in het plan. De jeugdbeschermer bespreekt tevens wat de consequenties zijn als er na negen maanden nog geen omslag is.

Wat ouders kunnen doen om de situatie voor hun kind beter te maken en problemen van hun kinderen te voorkomen, kan op de agenda van een volgend gesprek gezet worden.

Ook klachten van ouders kunnen op de agenda van een volgend gesprek gezet worden. De bespreking kan een voorbeeld voor ouders zijn om conflict en met elkaar op te lossen.

De jeugdbeschermer vertelt ouders duidelijk het belang van transparante communicatie, en maakt afspraken met de ouders en kinderen over de wijze van informeren. Hij besteedt ook aandacht aan de uitwisseling van informatie uit de aparte gesprekken met ouders en met kinderen, waarbij hij uitdrukkelijk de privacy van de kinderen bespreekt.

Aan het einde van het eerste gesprek maakt de jeugdbeschermer in ieder geval voor de eerste zes weken vervolgafspraken om het plan van aanpak binnen zes weken te kunnen afronden.

Praktische tips voor het eerste gesprek met ouders:

Vervolggesprekken met de ouders

De jeugdbeschermer voert zo snel mogelijk na het eerste gesprek een tweede gesprek met de ouders. Dit gebeurt uiterlijk binnen twee weken. Hoewel het in de beginfase gaat om het uitdiepen van de situatie, lopen inventarisatie en begeleiding tijdens de gesprekken met de ouders in elkaar over.

Bij de start is er een taxatie van de veiligheid en risico’s op een bedreigde ontwikkeling van hun kinderen gedaan met behulp van een risicotaxatie-instrument. De acute onveiligheid en risico’s voor de ontwikkeling van de jeugdige én de zaken die direct moeten veranderen om verdere schade voor de kinderen te voorkomen, komen meteen in het tweede gesprek aan de orde. De jeugdbeschermer stelt aanvullende vragen over de situatie, gebeurtenissen en de relaties om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen. Hij bespreekt welke zorgen ouders hebben en welke krachten zij bij zichzelf zien. Hij inventariseert ook welke personen in het netwerk van de ouders een ondersteunende rol kunnen vervullen. Dat zijn personen die de ouders individueel of bij de opvoeding kunnen steunen. Dat is indirect van belang voor de kinderen. Zeker zo belangrijk is het om met ouders te bespreken wie voor het kind belangrijk en steunend is, wie voor zowel jeugdige als ouders praktisch en emotioneel beschikbaar is en welke personen daarnaast nog meer een belangrijke rol zouden kunnen vervullen. De jeugdbeschermer overlegt of en hoe deze personen betrokken en geïnformeerd kunnen worden. Hierbij bespreekt hij expliciet de rol van de nieuwe partner(s) van de ouders.

Ouders hebben na het eerste gesprek kunnen nadenken over het plan van aanpak. Dat kan tijdens dit tweede gesprek verder worden uitgewerkt. De jeugdbeschermer maakt in het tweede gesprek concrete afspraken over gedragsverandering en de bijbehorende termijn.

Tijdens de vervolggesprekken bespreken de jeugdbeschermer en ouders wat er nodig is om de situatie van de kinderen te verbeteren en welke successen behaald dienen te worden. Belangrijk is om met ouders te bespreken hoe zij ervoor gaan zorgen dat hun kinderen zich gehoord voelen na het gesprek en zich veilig voelen om weer met ouders mee te gaan. Dit dient als voorbereiding op het gezamenlijke gesprek met de ouders en hun kinderen. Belangrijke voorwaarde is dat de jeugdige dat gesprek aankan.

Op basis van het conceptplan-van-aanpak maakt de jeugdbeschermer een agenda met bespreekpunten en frequentie van de gesprekken voor de komende periode. Hij maakt ook nadere afspraken over mogelijke hulp die aanvullend nodig is, eventuele hulp voor de jeugdige of de ouders afzonderlijk en over hoe de nieuwe partner van de ouders(s) en/of andere leden van het netwerk worden betrokken.

Gesprek met ouders en kinderen

Bij het gezamenlijke gesprek met ouders en kinderen zijn bij voorkeur ook de medeopvoeders (nieuw partner van de ouder(s)) aanwezig. Doel van dit gesprek is om met ouders en kinderen samen te bespreken wat er goed gaat en wat er verbeterd moet worden vanuit het perspectief van de kinderen. Voor de jeugdige moet het gesprek ertoe leiden dat de ouders zijn situatie beter gaan begrijpen en dat hij ervaart dat zijn ouders zich (gaan) inzetten om de situatie te verbeteren.

De jeugdbeschermer leidt dit gesprek goed in en voorkomt dat er over schuldvragen wordt gesproken. Hij (of de betrokken hulpverlener) ondersteunt het kind, voert zo nodig het woord voor de jeugdige en vertelt hoe het kind de gevolgen van de strijd tussen zijn ouders beleeft. Deze ondersteunende rol kunnen ook broers, zussen of andere personen uit het netwerk van de jeugdige vervullen.

Tijdens het gesprek maken allen concrete afspraken over wat er moet veranderen en hoe. De jeugdbeschermer maakt ook afspraken met ouders en kind over hoe de vorderingen gevolgd worden en op welke momenten.

Het komt voor dat kinderen aangeven dat zij één van hun ouders niet meer willen zien (zie bijlage Vormen van Ouderschap). Sommige kinderen hebben al langere tijd geen contact meer met de uitwonende ouder. Hier kunnen verschillende redenen voor zijn. Een kind kan hiermee bijvoorbeeld zijn loyaliteit tonen naar de ouder bij wie het woont of juist met de andere ouder (zie ook bijlage Vormen van Ouderschap).

Maar kinderen kunnen ook gegronde redenen hebben waarom zij de uitwonende ouder niet meer willen zien. De jeugdbeschermer probeert te achterhalen welke reden het kind heeft. Hij bespreekt dit met het kind en weegt af of dit in het belang is van het kind. Wanneer een ouder en kind geen contact hebben met elkaar, lukt het soms niet om gezamenlijke gesprekken te voeren met de ouders en hun kinderen. Ook dit moet in de regel besproken worden, samen met een eventuele termijn waarop dit wel mogelijk zou kunnen zijn. Of en hoe dit gebeurt is mede afhankelijk van de opdracht van de rechtbank.

Soms lijken er geen valide redenen voor te zijn dat een jeugdige een ouder afwijst. Soms speelt een van de ouders of de omgeving hierin een rol. Voor dit soort situaties zijn er verschillende termen, zoals ouderafwijzing, ouderonthechting, ouderverstoting of oudervervreemding (Van der Valk, 2020). Wetenschappers en professionals zijn het echter niet helemaal eens over de termen en de inhoud ervan (o.a. Rowen & Emery, 2018). Daarom is terughoudendheid over de termen op zijn plek. De professional kan wel het concrete gedrag benoemen en de functie die dit heeft om het gezinspatroon in stand te houden (zie ook Maes, 2019). Dat geeft aanknopingspunten voor verandering.

5.4.3. Plan van aanpak

Met informatie uit dossier en gesprekken met jeugdige, ouders en andere belangrijke personen stelt de jeugdbeschermer met het gezin een plan van aanpak op. Hierin staan de krachten en zorgen vermeld, staan de gezinspatronen beschreven, is aangegeven hoe veilig de situatie voor de jeugdige is, welke risico’s en ontwikkelingsbedreigingen er zijn, wat de haalbare eindsituatie is, aan welke doelen/voorwaarden iedereen gaat werken om de bedreigingen op te heffen, in welke periode een positieve verandering teweeggebracht moet zijn en wanneer de evaluatiemomenten zijn.

Met alle informatie uit het dossier en de gesprekken stelt de jeugdbeschermer samen met ouders en kind een plan van aanpak op. In dit plan van aanpak staan de krachten en zorgen vermeld, staan de gezinspatronen beschreven, is aangegeven hoe veilig de situatie voor de jeugdige is, welke risico’s en ontwikkelingsbedreigingen er zijn, wat de haalbare eindsituatie is, aan welke doelen/voorwaarden iedereen gaat werken om de bedreigingen op te heffen, in welke periode een positieve verandering teweeggebracht moet zijn en wanneer de evaluatiemomenten zijn. De ouders houden uitdrukkelijk de verantwoordelijkheid voor de opvoeding. De jeugdbeschermer begeleidt hen in het proces om die verantwoordelijkheid steeds meer op eigen kracht vorm te geven. Als ouders hierbij individuele hulp nodig hebben, verwijst hij hen naar een hulpverlener of organisatie die passende hulp kan verlenen. Belangrijk is om bij de start ook de rollen van alle betrokkenen, zowel leden van het gezin en het sociale netwerk als die uit het professionele netwerk te benoemen.

Scheidingsproblematiek vraagt tijdens de begeleiding om een nadere uitwerking van specifieke thema’s:

5.5. Fase 2: Uitvoering - van ex-partners naar een passende vorm van gezamenlijk ouderschap

Fase 2 is de uitvoeringsfase van complexe scheiding tussen partners naar een passende vorm van gezamenlijk ouderschap. Deze fase duurt 20 tot 36 weken. Jeugdbeschermer en gezin (en netwerk) werken samen aan de gestelde voorwaarden of doelen om de OTS op te kunnen heffen. Ze werken aan een vorm van gezamenlijk ouderschap die dat past bij de ontwikkelingsbehoeften van het kind, het type gezin en gezinspatronen. Na een half jaar volgt een evaluatie van de mate van (positieve) verandering van de situatie voor de kinderen. Met de ouders is afgesproken dat er, bij een OTS van een jaar, uiterlijk na negen maanden een duidelijke positieve verandering in de situatie is.

Fase 2 is de fase van uitvoering van het plan van aanpak. In deze fase maakt de jeugdbeschermer nadere afspraken over:

De kinderen

Ook in deze fase is het van belang contact te houden met de jeugdige. De jeugdbeschermer zorgt dat hij goed met de jeugdige overlegt over diens wensen over aard en frequentie van het contact. Als er reden is om het contact te verminderen, moet hij dit ook bespreken. In de gesprekken met de jeugdige besteedt de jeugdbeschermer veel aandacht aan de dingen die goed gaan en de invloed die dat heeft op diens welbevinden. De jeugdbeschermer bespreekt de vorderingen met de jeugdige en vraagt hem toestemming om informatie aan de ouders te geven. Jeugdbeschermer en jeugdige bereiden samen het volgende gesprek met de ouders voor. Ze overleggen welke informatie de ouders krijgen en hoe zij deze ontvangen. Als de jeugdige er zelf niet bij wil/kan zijn, overlegt de jeugdbeschermer wat hij namens hem aan de ouders zal vertellen. Hiervoor kunnen diverse middelen gebruikt worden, zoals tekeningen en ‘De drie huizen’.

De ouders

In het laatste gesprek van fase 1 zijn afspraken gemaakt over te behalen doelen of voorwaarden en de frequentie van het contact. De gesprekken in de uitvoeringsfase staan in het teken van de voortgang van de verbeteringen en punten waarop bijgestuurd moet worden. De verbetering van de situatie voor hun kind is steeds de graadmeter. Door regelmatig de veiligheid en risico’s voor de ontwikkeling van de jeugdige te beoordelen met een standaard risicotaxatie-instrument of aan de hand van schaalscores, houdt de jeugdbeschermer zicht op de verandering in de situatie.

Ook in deze fase bereidt de jeugdbeschermer de gesprekken voor. Hij maakt voor elk gesprek een agenda, waarop in ieder geval de volgende onderwerpen staan:

Vanaf de start van de OTS krijgen de ouders zo snel mogelijk de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de opvoeding. De jeugdbeschermer geeft ouders langzaam maar zeker weer de volledige regie. Belangrijk is hierbij steeds te evalueren of dat lukt en of ze nog steeds in het belang van de kinderen handelen.

Ouders en kinderen

Hoeveel gezamenlijke gesprekken de jeugdbeschermer met ouders en hun kinderen in deze tweede fase voert, is afhankelijk van de situatie. In veel gezinnen zet de jeugdbeschermer aanvullende hulp in en zal de hulpverlener de gesprekken met het gezin voeren. De jeugdbeschermer volgt het hulpverleningsproces, maar heeft zelf minder (direct) contact met het gezin.

Bij elk gesprek blijft een goede voorbereiding echter cruciaal. Essentieel is om in de gesprekken in deze fase veel aandacht te besteden aan de dingen die verbeterd zijn. Verbeteringen in de situatie van kinderen kunnen de ouders en hun kinderen motiveren zich (nog) meer in te zetten voor het vervolg. Tijdens deze gesprekken maakt de jeugdbeschermer steeds concrete vervolgafspraken met ouders en kinderen, waarbij ook het doel daarvan helder is.

Aan het eind van fase 2 volgt een evaluatie in een gezamenlijk gesprek met de ouders en hun kinderen. Dit gebeurt na maximaal zes maanden, afhankelijk van de duur van de OTS. Dan dient er in ieder geval enige aanwijzing te zijn dat er een positieve verandering is in de situatie. Als dit niet het geval is, bespreekt de jeugdbeschermer dit expliciet met de ouders.

Na negen maanden moet er, bij een OTS van een jaar, in het belang van hun kind sprake zijn van een omslag. De termijnen zijn (uiterlijk) bij de start van de uitvoeringsfase afgesproken. Bovendien heeft de jeugdbeschermer de consequenties aangegeven wanneer de ouders geen positieve verandering teweegbrengen in de afgesproken periode. Is er geen verandering na negen maanden, dan moet de jeugdbeschermer met de ouders de consequenties bespreken.

Afhankelijk van de conclusie van de evaluatie, neemt de jeugdbeschermer samen met het multidisciplinaire (scheidings)team een kernbeslissing over het vervolg. Is de situatie positief veranderd, maar hebben ouders nog tijd nodig om hun gezamenlijk ouderschap vorm te geven, dan wordt fase 2 verlengd. Is de situatie positief veranderd en redelijk stabiel, dan kan overgegaan worden naar fase 3 (borgen ouderschap). Is er geen positieve verandering, dan worden de mogelijkheden voor een andere verdeling van zorg tussen ouders uitvoerig besproken. De ontwikkelingsbehoeften van hun kind vormen altijd het uitgangspunt voor het overleg. Uitgangspunt is dat het contact tussen ouders en hun kind behouden blijft, op welke manier dan ook. De jeugdbeschermer bespreekt altijd expliciet met de jeugdige en de ouders welke mogelijkheden er zijn, wat de grondslag is, wat het doel is, of dit definitief is of tijdelijk en welke termijn hieraan gekoppeld is (zie bijlage Juridisch kader).

5.6. Fase 3: Borgen van een passende vorm van gezamenlijk ouderschap

Fase 3 is de borging van een passende vorm van het gezamenlijk ouderschap. Deze duurt drie maanden. De voorwaarden waaraan voldaan is en/of de doelen die zijn bereikt worden bestendigd. Als de ontwikkelingsbedreigingen zijn opgeheven en de situatie voldoende veilig is, kan de OTS beëindigd worden en zo nodig nog ondersteuning in vrijwillig kader gegeven worden. Als de doelen of voorwaarden binnen de gestelde termijn niet bereikt worden, worden de consequenties besproken. De fase kan verlengd worden of er wordt in het belang van de jeugdige een (andere) (kern)beslissing genomen over het vervolg.

In de derde fase gaat het om het bestendigen van het resultaat van de hulp, structureel ouderschap, het afbouwen van de contactfrequentie, het toewerken naar afsluiting van de OTS.

De kinderen

Omdat ouders weer de regie over de gezamenlijke opvoeding hebben, is de frequentie van het contact tussen jeugdbeschermer en de jeugdigen in deze fase laag. De jeugdbeschermer blijft de situatie volgen. Daarnaast kan het van belang zijn de jeugdige te vragen naar steunfiguren in het netwerk in het heden en de toekomst.

De ouders

Tijdens de evaluatie is de conclusie getrokken dat ouders weer samen de opvoeding op zich (kunnen) nemen. In fase 3 krijgen ze de tijd om hieraan een steviger basis te geven. De ouders, hun kinderen en de jeugdbeschermer bespreken hoe de jeugdbeschermer de situatie blijft volgen en wat er nodig is om de verbeterde situatie te handhaven.

De contactfrequentie kan fors omlaag en er vinden periodiek evaluatiemomenten plaats.

Wanneer de opvoedsituatie goed genoeg is en de ouders de verbeteringen in de situatie van hun kinderen voldoende kunnen borgen, kan de ondertoezichtstelling worden opgeheven.

Ouders en kinderen

Aan het eind van fase 3 vindt een eindevaluatie plaats met de ouders en hun kinderen en wordt een besluit genomen over de opheffing van de ondertoezichtstelling. Is de opvoedingssituatie voldoende stabiel, dan wordt deze vooruitgang gevierd met het afsluiten van de ondertoezichtstelling. De jeugdbeschermer bespreekt met zowel ouders als kinderen hoe ze er zorg voor gaan dragen dat de situatie zo blijft en welke mensen daar een bijdrage aan kunnen leveren.

5.7. Als zorgen niet opgeheven worden

In het belang van de jeugdige mag de strijd tussen ouders niet te lang invloed uitoefenen op zijn opvoedingssituatie. Daarom moet de jeugdbeschermer na de afgesproken tijd nagaan of de OTS wel leidt tot het gewenste resultaat. Als dit niet zo is, dient hij een besluit te nemen over wijziging van het toekomstig traject. Deze wijziging kan betrekking hebben op verschillende onderwerpen. In veel gevallen zal het om een wijziging van de zorg- en opvoedregeling of de omgangsregeling gaan, afhankelijke van de juridische status (zie bijlage Juridisch kader).

Er zijn verschillende mogelijkheden om te zorgen voor een verandering van de situatie. Zo kan de jeugdbeschermer leden van het sociale netwerk betrekken in de begeleiding van de omgang. Hij kan er ook voor kiezen de omgang tussen (een van) de ouders en hun kind (tijdelijk) te beperken tot telefonisch en schriftelijk contact. Andere (juridische) mogelijkheden zijn een schriftelijke aanwijzing of het verzoek tot onderzoek voor een verderstrekkende maatregel. De verschillende mogelijkheden staan beschreven in het juridisch kader in de bijlage.

Alle informatie over ingezette middelen en de reactie hierop van ouders, legt de jeugdbeschermer vast in het registratiesysteem. Deze informatie dient als onderbouwing van de besluitvorming.

6. Organisatie

6.1. Inleiding

Om een (nieuwe) werkwijze goed uit te kunnen voeren en door te ontwikkelen moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Er dient aan een aantal facilitaire, technische voorwaarden op organisatorisch niveau voldaan te worden, zoals tijd, ondersteuning en een passende caseload. Aan een werkwijze ligt een bepaalde visie ten grondslag. Dit betekent dat er voor professionals extra ruimte beschikbaar moet zijn om te oefenen met de nieuwe of vernieuwde manier van werken. Er dient aandacht te zijn voor de kwaliteit van de werkwijze. Daarnaast is een belangrijke voorwaarde dat professionals zorgvuldig met de informatie van alle betrokkenen omgaan en bewaken dat alle betrokkenen zich aan de regels van privacy houden.

In dit hoofdstuk staan kort de benodigde randvoorwaarden op de verschillende niveaus beschreven. De zorg in gedwongen kader wordt verleend door een gecertificeerde instelling. De criteria waaraan deze instelling sinds 2015 moeten voldoen, staan beschreven in het Normenkader voor gecertificeerde instellingen voor jeugdbescherming en jeugdreclassering 2.0 (2016). Elke instelling heeft ook te maken met de wensen van en afspraken met de gemeenten en ketenpartners in de eigen regio. Die kunnen heel erg variëren. De organisatie van het werkproces kan mede hierdoor per instelling en per regio erg variëren. Dit hoofdstuk bevat dan ook een algemene beschrijving van de voorwaarden. Elke instelling kan deze voor de eigen situatie invullen.

In 6.2 wordt eerst ingegaan op de privacy als voorwaarde op het niveau van jeugdigen en gezinnen. Vervolgens komen in 6.3 de voorwaarden op niveau van de professionals aan de orde. In 6.4 is aangegeven hoe de kwaliteit van de Aanpak bij Complexe Scheidingen geborgd kan worden. Ten slotte staan in 6.5 de organisatorische voorwaarden beschreven.

6.2. Privacy en gegevensuitwisseling

Professionals hebben hun professionele verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de hulp en dienen zich te houden aan hun beroepscode. Om de privacy te bewaken moeten ze de Algemene Verordening Gegevensbescherming AVG, de Jeugdwet (2015), Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK, art.16), en het privacyreglement van de eigen organisatie en de brancheorganisatie volgen.

Kenmerkend voor de situatie bij Complexe Scheidingen is dat er veel partijen betrokken zijn. De jeugdbeschermer gaat een verbinding aan met het gezin (ouders en hun kinderen). Samen zetten ze op een rij wat moet gebeuren in het belang van de jeugdige. Bij de inventarisatie en voor de ondersteuning betrekt de jeugdbeschermer zoveel mogelijk het sociale en professionele netwerk. Dit betekent dat er veel verschillende personen betrokken (kunnen) zijn en dat informatie onder veel personen gedeeld wordt. Om de privacy te waarborgen is het essentieel dat de jeugdbeschermer scherp toezicht houdt op de informatie die tussen betrokkenen uitgewisseld wordt.

Professionals hebben hun professionele verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de hulp. Zij dienen zich te houden aan hun beroepscode. Om de privacy te bewaken dienen zij rekening te houden met een aantal wettelijke regels, namelijk de Algemene Verordening Gegevensbescherming AVG, de Jeugdwet (2015), Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK, art.16), en het privacyreglement van de eigen organisatie en de branchevereniging (Jeugdzorg Nederland, 2016). In het juridisch kader in de bijlage is dit nader uitgewerkt.

Voor het informele netwerk gelden in principe ook de wettelijke regels voor het bewaken van de privacy. In principe is toestemming voor uitwisselen en delen van de noodzakelijke informatie in het belang van de jeugdige een voorwaarde. Bij bijeenkomsten waaraan diverse personen deelnemen, zoals een netwerkberaad, heeft de jeugdbeschermer formeel geen middelen om de privacy van en door alle (informele) betrokkenen te garanderen (zie ook bijlage Juridisch kader). Wel kan de jeugdbeschermer het netwerkberaad zoveel mogelijk proberen af te bakenen. Dit vraagt een goede voorbereiding met de jeugdige, ouders en hun (andere) kinderen. De jeugdbeschermer bespreekt vooraf met de ouders en jeugdigen wat zij willen, wat zij willen bereiken met het beraad en welke doelen zij daar met wie willen bespreken. Tijdens het beraad moet de jeugdbeschermer de privacy expliciet benoemen en het doel van de bijeenkomst duidelijk toelichten. Hij gaat zelf zorgvuldig om met informatie van jeugdigen en gezinnen en is voortdurend alert op de relevantie van informatie en de mogelijke consequenties voor de privacy van de betrokkenen.

6.3. Deskundigheid professionals

Een organisatie moet gekwalificeerde professionals in dienst hebben die beschikken over de relevante kennis, houding en vaardigheden:

Volgens het normenkader jeugdbescherming en/of jeugdreclassering moet een organisatie gekwalificeerde professionals inzetten die aan de volgende voorwaarden voldoen:

De competenties en vaardigheden waaraan alle professionals voor de Aanpak bij Complexe Scheidingen moeten voldoen, dient elke organisatie zelf te formuleren. De beschrijving in dit document gaat alleen kort in op de voorwaarden.

6.3.1. Gekwalificeerde professionals

Zoals hiervoor al is aangegeven moeten professionals officieel geregistreerd zijn. Ze handelen op basis van de door de organisatie vastgestelde methoden en de voor de beroepsgroep geldende beroepscode en richtlijnen. Jeugdbeschermers en gedragswetenschappers moeten dus geschoold zijn in de methoden die de organisatie gebruikt om jeugdigen en gezinnen te begeleiden of te helpen. Elke organisatie heeft in de regel een basiswerkwijze, waarop de Aanpak bij Complexe Scheidingen aansluit of in geïntegreerd is. Zij dienen over de juiste kennis te beschikken en getraind te worden in de specifieke houding en vaardigheden die deze werkwijze vraagt. Het scholingsprogramma van een organisatie dient hierop aan te sluiten.

6.3.2. Competenties: taken en verantwoordelijkheden professionals

De werkwijze is gebaseerd op samenwerking en gedeelde verantwoordelijkheid. Dat is gedeelde verantwoordelijkheid tussen gezinsleden en professionals, maar ook tussen professionals onderling. Iedere professional heeft een andere taak en verantwoordelijkheid binnen het totale proces. Dat geldt zowel voor professionals binnen een organisatie als binnen de keten. De noodzakelijke competenties en taken voor de uitvoering van het werk in gedwongen kader zijn afgestemd op het Normenkader voor de gecertificeerde instelling voor jeugdbescherming en/of jeugdreclassering 2.0 (2016). Elke organisatie dient deze nader te formuleren. De Aanpak bij Complexe Scheidingen binnen gedwongen kader is onderdeel van het reguliere werk en de bijbehorende competenties sluiten dus indirect aan op het Normenkader. De onderstaande beschrijving is dan ook enkel een algemene beschrijving.

Jeugdbeschermer

De jeugdbeschermer heeft de regie over de veiligheid en ontwikkeling van de jeugdige(n). Bij een ondertoezichtstelling krijgt hij de opdracht (van de kinderrechter) om met het gezin en netwerk te zorgen dat de betrokken jeugdigen weer veilig kunnen opgroeien en dat de bedreigingen voor hun ontwikkeling worden opgeheven. Hij laat de verantwoordelijkheid voor de opvoeding zoveel mogelijk bij het gezin. Inzicht in de gezinspatronen helpt om krachten van gezinsleden te versterken en negatieve patronen te doorbreken. Op deze manier ondersteunt de jeugdbeschermer de gezinnen om de opvoeding weer, zoveel als mogelijk, zelf op te pakken.

Hij is verantwoordelijk voor de begeleiding van jeugdige en gezin, het informeren en activeren van het netwerk, het zo nodig voorbereiden en organiseren van een netwerkberaad, het toezien op de uitvoering van het plan van aanpak, en het werken aan voorwaarden en/of doelen. De jeugdbeschermers werken samen met professionals van andere organisaties in de jeugd- en/of volwassenenzorg en sluiten aan bij eventuele hulp uit het lokale veld (CJG of buurtteam).

Alle jeugdbeschermers hebben een eigen verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van hun werk. Dit betekent dat ze in alle gezinnen werken volgens de afgesproken werkwijze. Afwijken van de basis/algemene lijn van handelen is mogelijk, mits dat volledig onderbouwd is. Kernbeslissingen, zoals het afsluiten van een maatregel of een uithuisplaatsing, moeten altijd in multidisciplinair verband genomen worden. Zo nodig vraagt een jeugdbeschermer bij de uitvoering van zijn werk advies aan een collega.

Binnen de Aanpak bij Complexe Scheidingen is er bij de start een keuzemoment voor het aantal betrokken jeugdbeschermers. Wordt gekozen voor twee jeugdbeschermers, dan zijn beiden verantwoordelijk. Hierbij kunnen ze kiezen om één professional als aanspreekpunt voor het gezin aan te wijzen. Dat kan het gezin duidelijkheid bieden.

Beide jeugdbeschermers trekken samen op in een zaak en overleggen voortdurend. Dit voorkomt dat de professional in de strijd tussen de ouders getrokken wordt en dit garandeert enige objectiviteit.

Als het gaat om inhoudelijke vragen in een gezin of om het methodisch handelen, kan de jeugdbeschermer advies vragen aan de gedragswetenschapper. Bij heel specifieke inhoudelijke vragen kan hij ook een externe deskundige raadplegen. Gaat het om organisatorische zaken die te maken hebben met aansturing en functionele onderwerpen, dan vraagt hij advies aan zijn leidinggevende.

Nieuwe zaken, halfjaarlijkse evaluaties en de besluitvorming over verlengingen en/of afsluitingen (kernbeslissingen) bespreken jeugdbeschermers standaard in een multidisciplinaire casuïstiekvergadering. Hierin kunnen er specifieke situaties op de agenda staan, waarvoor (tussentijds) multidisciplinair overleg nodig is. De besluitvorming wordt in het registratiesysteem genoteerd. Daarnaast dienen jeugdbeschermers in intervisiebijeenkomsten, al dan niet gecombineerd met het casuïstiekoverleg, regelmatig te reflecteren op hun handelen. Dit kan aan de hand van een thema of een casus.

Gedragswetenschapper

De gedragswetenschapper geeft de jeugdbeschermers individuele, oplossingsgerichte, inhoudelijke begeleiding. Samen bespreken ze de noodzakelijke stappen in een gezin. De gedragswetenschapper ondersteunt bij het inschatten van de veiligheid en het formuleren van het plan. Bij belangrijke (kern)beslissingen dient het advies van de gedragswetenschapper in het dossier vermeld te worden.

Afhankelijk van de ervaring, deskundigheid, vaardigheid en zelfstandigheid van de jeugdbeschermer zal meer of minder steun nodig zijn. Achtergrond van de inhoudelijke begeleiding is altijd het bewust stilstaan bij professioneel handelen. Tijdens het multidisciplinaire overleg besteedt de gedragswetenschapper met het team standaard aandacht aan de bespreking van gezinnen. Het doel kan zijn om samen de inhoudelijke besluitvorming te bespreken in specifieke gezinnen (casuïstiekbespreking). Een ander doel van het multidisciplinaire teamoverleg is om te reflecteren op en te leren van handelen in specifieke zaken.

Manager

De manager stuurt het werkproces van de jeugdbeschermers individueel en als team aan. Hij beschikt over voldoende basale inhoudelijke kennis van de werkwijze. In de werkbegeleiding bespreekt de manager met jeugdbeschermers individueel het werkproces. Hij besteedt aandacht aan het cyclisch, oplossingsgericht denken, de uitvoering, de houding en de specifieke leerpunten van de jeugdbeschermer. De manager houdt toezicht op productie van het team en het behalen van doelen binnen gestelde termijnen. Hij faciliteert zijn team voor de uitvoering. Dit betekent onder andere dat hij let op een goede verdeling van de caseload en dat hij contact onderhoudt met de andere organisaties in de regio die ook betrokken zijn bij de gezinnen. Verder zorgt hij dat zijn teamleden ondersteunende middelen (telefoon, computer) ter beschikking hebben.

Administratief medewerker

De administratief medewerker biedt primair ondersteuning op secretarieel, organisatorisch en administratief gebied. Welke taken concreet hierbij horen, verschilt per organisatie. In sommige organisaties notuleert de administratief medewerker diverse interne en externe overlegvormen (zoals het basisteamoverleg, netwerkoverleg, et cetera). In andere organisaties heeft de administratief medewerker (ook) de registratie van het werkproces onder zijn hoede. Dit houdt in dat hij algemene en andere gegevens van jeugdigen en gezinnen in het registratiesysteem invoert en wijzigingen en eventueel termijnen bijhoudt. In weer andere organisaties is de administratief medewerker volledig verantwoordelijk voor het dossierbeheer. Dan controleert hij ook de rapportages, zorgt voor de correspondentie naar diverse interne en externe partijen, en onderhoudt (voor de registratie) de contacten met externe partijen (Rechtbank, Raad, zorgaanbieders, et cetera).

6.3. Kwaliteitsbewaking

Om de kwaliteit van de Aanpak bij Complexe Scheidingen op peil te brengen en in stand te houden, moet aan de volgende voorwaarden voldaan worden:

De Aanpak bij Complexe Scheidingen is gebaseerd op een combinatie van theoretische kennis en best practices. Het is geen statische werkwijze, maar een methode in ontwikkeling.

Dit betekent dat er voortdurende aandacht moet blijven voor de kwaliteit en doorontwikkeling van de werkwijze. Deels gebeurt dit tijdens het dagelijks werk. Jeugdbeschermers kunnen hun collega’s en de gedragswetenschapper advies vragen bij specifieke vragen. Deze zogenaamde ‘coaching on the job’ leert jeugdbeschermers direct hoe ze de Aanpak bij Complexe Scheidingen moeten gebruiken en waar eventueel nog ‘losse eindjes’ zitten. Deels gebeurt de doorontwikkeling van de werkwijze tijdens de casuïstiekbespreking en reflectie- en/of intervisiebijeenkomsten. Reflecteren is het terugkijken en bespiegelend overdenken van het handelen in een concrete praktijksituatie, het verloop van de samenwerking of de hulp aan een jeugdige/gezin. In dit overdenken zoekt de jeugdbeschermer naar de betekenis van het handelen en probeert er lering uit te trekken. Door dit regelmatig te doen expliciteert de jeugdbeschermer de eigen praktijkervaringen, werkt aan kwaliteitsverbetering en bouwt zo aan de eigen praktijkkennis. Het is een leerproces dat de jeugdbeschermer deels zelfstandig doorloopt en deels met collega’s (andere jeugdbeschermers en gedragswetenschappers).

Door dit proces van reflectie samen met anderen te doorlopen, leert de jeugdbeschermer niet alleen van eigen successen en moeilijkheden, maar ook van ervaringen van anderen.

De ontwikkeling en bevordering van de kwaliteit van de methode vindt ook plaats tijdens de deskundigheidsbevordering. Aanvullend op het basisscholingsprogramma zal er deskundigheidsbevordering nodig zijn op specifieke thema’s en/of vaardigheden.

Tijdens het toepassen van de werkwijze (werkoverleg, casuïstiekbespreking en reflectie) komen allerlei vragen en thema’s boven tafel die samen kunnen gaan met de noodzaak of behoefte aan specifieke kennis of vaardigheden. Op welke manier de betreffende deskundigheid bevorderd kan worden, kan elke organisatie afstemmen op specifieke behoeften, zo nodig samen met (regionale) ketenpartners.

Om een werkwijze actueel te houden dient de kwaliteitsbewaking een structurele plek in de organisatie en in het werkproces te hebben. Elke organisatie kan dat op zijn eigen manier binnen de eigen structuur regelen. Voorwaarde voor de borging van (de update van) deze Aanpak is dat de achterliggende visie op alle niveaus in de organisatie bekend is en nageleefd wordt. Willen de jeugdbeschermers de werkwijze binnen het primaire proces vanuit deze visie kunnen blijven uitvoeren, dan dienen zij ook vanuit deze visie inhoudelijk begeleid te worden door hun gedragswetenschapper. Dat impliceert ook dat hun leidinggevende hen volgens dezelfde visie in hun werk aanstuurt. Het gaat om parallelle processen.

Om de kwaliteit van het werk te bewaken formuleert elke organisatie criteria waaraan het methodisch handelen moet voldoen (Normenkader voor de gecertificeerde instelling voor jeugdbescherming en/of jeugdreclassering 2.0 ,2016). Bovendien moet het ‘toezicht’ structureel belegd zijn, zodat de kwaliteit van de werkwijze voortdurend onder de aandacht blijft. Dat toezicht kan liggen bij individuele personen (aandachtsfunctionarissen) of groepen personen (Platforms, kwaliteitskringen, werkgroepen, et cetera). Instrumenten, zoals vragenlijsten voor het methode-integer handelen, kunnen hierbij een handig hulpmiddel zijn om de kwaliteit te monitoren.

Evaluatie van het professioneel handelen en monitoring van resultaten zijn belangrijke manieren om de kwaliteit in beeld te houden en aanbevelingen voor verbetering te formuleren. Bovendien kan op deze manier ook nagegaan worden of medewerkers over de relevante deskundigheid beschikken. Voor de organisatie van de kwaliteitsbewaking kan (eerst) een borgingsplan opgesteld worden. De kwaliteitsbewaking van het handelen bij Complexe Scheidingen kan ook meteen ondergebracht worden in de standaard kwaliteitscyclus van de organisatie. Die keuze kan elke organisatie zelf maken.

6.4. Organisatorische voorwaarden

De organisatie faciliteert medewerkers om de methode goed uit te voeren door:

De organisatie moet professionals faciliteren om hun werk goed te kunnen doen en blijven doen. Hierbij gaat het inhoudelijk om de beschrijving van competenties en deskundigheidsbevordering. De organisatie dient ook (de kwaliteit van) het werk te monitoren en de ondersteunende middelen beschikbaar te stellen.

6.5.1. Beschrijving competenties en taakprofielen

Voor de uitvoering van de Aanpak bij Complexe Scheidingen moeten de noodzakelijke competenties geformuleerd worden (zie ook 6.3.2). Afhankelijk van hoe het werkproces in de instelling is georganiseerd, dient de afdeling personeelszaken de benodigde competenties te vertalen in profielen voor de verschillende functionarissen. Medewerkers weten dan aan welke competenties ze moeten voldoen.

6.5.2. Scholing, training en deskundigheidsbevordering

De organisatie faciliteert training, opleiding en deskundigheidsbevordering om de benodigde bekwaamheid te verwerven en te behouden.

6.5.3. Beschikbaarheid ondersteunende middelen

De professional dient voor de uitvoering van zijn werk diverse ondersteunende middelen ter beschikking te hebben. Inhoudelijk zijn dat protocollen en richtlijnen om het werk volgens de afspraken uit te voeren. Voorbeelden zijn een format voor het plan van aanpak, de Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen, de escalatieladder en (andere) risicotaxatie-instrumenten.

Praktische ondersteuningsmiddelen dienen eveneens beschikbaar te zijn. Telefoon en computer zijn van belang voor het contact met en informatie verwerken van jeugdigen, gezinnen, collega’s en andere professionals. Het ter beschikking stellen en onderhouden is een verantwoordelijkheid van de centrale ondersteunende diensten van de organisatie.

6.5.4. Registratie gegevens

Om hun werk goed te kunnen doen is voor professionals de beschikbaarheid van een geautomatiseerd registratiesysteem een voorwaarde. Een snelle, gebruiksvriendelijke registratie maakt het traject inzichtelijk en overdraagbaar. Voor de ondersteuning van het werkproces dienen alle formulieren en hulpmiddelen voor het begeleidingstraject gemakkelijk toegankelijk te zijn, hetzij door deze op te nemen in het kwaliteitshandboek van de organisaties of door inbouwen in het registratiesysteem.

Literatuur

Antokolskaia, M.V. (2011). Co-ouderschap in Nederland, eindelijk duidelijkheid! Justitiële Verkenningen (Scheiding en ouderschap), 37,6.

Baartman, H., Hoefnagels, C. (2012). Emotionele mishandeling. Een lastig te duiden begrip.

Tijdschrift voor kindermishandeling. Dec. 2012, p. 11. Augeo Foundation.

Bannink, F. (2006). Oplossingsgerichte vragen. Handboek oplossingsgerichte gespreksvoering. Amsterdam: Pearson.

Bartelink, C. (2018). Dilemmas in child protection: Methods and decision-maker factors influencing decision-making in child maltreatment cases. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen.

Bartelink, C. (2011). Ouders en kinderen betrekken bij beslissingen over hulp. De hulpverlener als brug tussen kennis en cliënt. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

Bartelink, C., (2013). Wat werkt: Motiverende gespreksvoering? Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

Bartelink, C., (2013). Wat werkt: Oplossingsgerichte therapie? Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

Bartelink, C., Yperen, T. van, Berge, I. ten, Kwaadsteniet, L. de, & Witteman, C. (2013). Interbeoordelaarsovereenstemming bij gestructureerd beslissen over kindermishandeling. Kind en adolescent, 34 (3), 120-135.

Berben, E.G.M.J. (2000). Als iedereen hetzelfde was... Indicatiestelling in de jeugdzorg. Maastricht: Shaker Publishing BV (academisch proefschrift).

Berends, S. & Buimer, L. (2020). Omgangsregeling tussen ouders na scheiding (2020). Regioplan.

Berge, I. ten; e.a. (2012). Stoppen en helpen. Een adequaat antwoord op kindermishandeling. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

Berge, I.J. ten, Bartelink, C., & Kwaadsteniet, L. de (2011). Beter beslissen bij kindermishandeling: onderzoek naar de effecten van gestructureerde oordeelsvorming middels ORBA. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

Berge, I.J. ten, & Montfoort, A. van (2008). Veiligheidsbeleid en risicomanagement in Bureau

Jeugdzorg. Notitie op verzoek van de MOgroep. Utrecht/Woerden: Nederlands Jeugdinstituut/Adviesbureau van Montfoort.

Bureau Jeugdzorg Friesland (2013). Handboek methodiek Echtscheidingsproblematiek in beschermingszaken (OTS).

Bureau Jeugdzorg Noord-Holland (2013). Handleiding OTS bij (V)echtscheiding. Haarlem: BJz Noord-Holland.

Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (2012). Werkdocumenten Expeditie Scheiden

Bureau Jeugdzorg Utrecht: Handboek Echtscheiding.

Children’s Research center (1999). The improvement of child protective services with structural decision making. The CRC model. Madison, WI: Children’s Research Center. http:// www.nccdglobal.org/sites/default/files/publication_pdf/crc_sd,_book.pdf

Cottyn, L. (2009). Conflict tussen ouders na scheiding. Overgenomen uit: Systeemtheoretisch

Bulletin, 20, 131-161: Antwerpen: Interactie Academie.

Cummings, E.M., & Davies, P.T. (2010). Marital conflict and children. An emotional security perspective. New York: Guilford.

Department of Health (2000). Framework for the Assessment of children in need. Londen: Department of Health.

Dishion, T.J., Nelson, S.E. & Kavanagh, K. (2003). The Family Check-Up with high-risk young adolescents: Preventing early-onset substance use by parent monitoring. Behavior Therapy, 34, 553-571.

Dishion, T.J., & Patterson, G.R. (1997). The timing and severity of antisocial behaviour: Three hypotheses with an ecological framework. In: D.M. Stoff. J. Breiling & J.D. Maser (eds.). Handbook of antisocial behaviour (pp. 205-217). New York: Wiley.

Draaisma, N.; Zuidgeest, K. (2019); NIKA. Doorbreek het patroon! Diagnostiek en interventie. Amsterdam: de Boekdrukker.

Driessen, (2012). Ik wil mama en papa allebei. Antwerpen: Garant.

Essen, F. van (2019). Gesepareerd Ouderschap: de Werkwijze. BMC/Randstad Groep Nederland.

Geurts, T. (2017). Woonarrangementen van kinderen na scheiding, contactverlies met de uitwonende ouder en de effectiviteit van het ouderschapsplan. WODC: Memorandum 2017-1;

Glasl, F. (2007). De escalatieladder uit Conflict Crisis en Catharsis.

Groenhuijsen, E. A. (2014). Theoretisch fundament bij de aanpak van Complexe Scheidingen. Jeugdzorg Nederland.

Hooijmans, S. & Fastenau, J. (2020). Hoe zien scheidingen er vandaag de dag uit?

Kantar.

Jeugdzorg Nederland (2016). Privacyreglement gecertificeerde instelling. Utrecht: Jeugdzorg Nederland.

Kinderombudsman (2012). De ondertoezichtstelling bij omgangsproblemen (rapportnr. 2012/166). Den Haag: De Kinderombudsman.

Kinderombudsman (2013). Is de zorg gegrond? Analyse van het feitenonderzoek aan de basis van ingrijpende jeugdzorgbeslissingen (KOM/008/2013). Den Haag: De Kinderombudsman.

Kinderombudsman (2014). Vechtende ouders, het kind in de knel. Adviesrapport over het verbeteren van de positie van kinderen in vechtscheidingen (KOM003/2014). Den Haag: De Kinderombudsman.

Koot, J. (2008). Position paper Ministerie van Justitie. Den Haag: Ministerie van Justitie.

Lawick, J. van, Visser, M. (2014) Kinderen uit de Knel. Een interventie voor gezinnen verwikkeld in een vechtscheiding. Amsterdam: B.V. Uitgeverij SWP.

Lam, E., & Huitema, J. (2019). Ouderschapswijzer. Welke ouder heeft welke rechten en plichten? Het ouderschap en ouderlijk gezag op hoofdlijnen. Suez advocaten.

Lewis, T.F. & Osborn, C.J. (2004). Solution-focused counseling and motivational interviewing: a consideration of confluence. Journal of Counseling and Development, 82, 38-48.

Littell, J.H. & Girvin, H. (2002). Stages of change: A critique. Behavior Modification, 26, 223-272.

Lünnemann, K., Huijer, J., Bel, K., Lünnemann M., (2018). Tussenevaluatie Wet Herziening Kinderbeschermingsmaatregelen. Utrecht: Verweij Jonker instituut.

Maes, V. (2019). Ouderverstotingssyndroom. What’s in a name? Geraadpleegd via https://www.linkedin.com/pulse/ouderverstotingssyndroom-whats-name-vanessa-maes.

Markland, D., Ryan, R.M., Tobin, V.J. & Rollnick, S. (2005). Motivational interviewing and self-determination theory. Journal of Social and Clinical Psychology, 24, 811-831.

Marinus, W. (2012). Een kind in Scheiding. Een bedreigde ontwikkeling vanwege conflictueus scheiden van ouders. Breda: BJz Noord-Brabant.

Masten, A.S., Morison, P., Pellegrini, D., & Tellegen, A. (1990). Competence under stress: risk and protective factors. In J. Rolf, A.S. Masten, D. Cicchetti, K.H. Nuechterlein & S. Weintraub (Eds.), Risk and protective factors in the development of psychopathology (pp. 236-256). Cambridge: University Press.

Miller, W.R. & Rollnick, S. (2002). Motivational interviewing: preparing people to change. New York/London: The Guilford Press.

Miller, W. R., & Rollnick, S. (2013). Motivational interviewing: Helping people change. New York, NY: Guilford Press.

Montfoort, A. van & Beukering, R. (versie januari 2014). De werkwijze van SAVE. Vernieuwing van de jeugdbescherming en de aanpak van huiselijk geweld in Utrecht. Utrecht/Woerden: Bureau Jeugdzorg Utrecht/Van Montfoort.

Montfoort, A. van & Slot, W. (2009). Handboek Deltamethode Gezinsvoogdij. Methode voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling van minderjarigen. Versie 3. Utrecht: MOgroep.

Normenkader voor de gecertificeerde instelling voor jeugdbescherming en/of jeugdreclassering 2.0 (2016).

Pedro-Carroll, J. (2017). Kinderen op de eerste plaats. Bewezen werkzame opvoedingsstrategieën bij scheiding. Amsterdam: Uitgeverij Nieuwezijds. Vertaling: Miebet van Horn, 2017.

Prochaska, J.O., DiClemente & Norcross (1992). In search of how people change: Applications to addictive behaviors. American Psychologist, 47, 1102-1114.

Prochaska, J.O. & Velicer, W.F. (1997). The transtheoretical model of health behavior change.

American Journal of Health Promotion, 12, 38-48.

Richtlijn gezinnen met meervoudige en complexe problemen – werkkaarten (2020). Herziene versie 2020 o.b.v. 3e herziene druk 2017. Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk, Nederlands Instituut van Psychologen, Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen.

Rollnick & Miller, (1995). What is motivational interviewing? Behavioural and Cognitive Psychotherapy, 23, 325-334.

Sobolewski, J.M. & Amato, P.R. (2006). Is feeling close to two parents always better than one? Conference paper. Norwich.

Rowen, J., & Emery, R. (2018). Parental Denigration: A Form of Conflict that Typically Backfires. Family Court Review, 56, 258-268.

Scheiden… en de kinderen dan? Agenda voor actie (2018). Den Haag: Platform Scheiden zonder Schade.

Spruijt, E., & Kormos, H. (2010). Handboek Scheiden en de Kinderen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum

Spruijt, E., & Kormos, H. (2014). Handboek Scheiden en de Kinderen. Voor de beroepskracht die met scheidingskinderen te maken heeft. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Stams, G.J.J.M, Top-van der Eem, M., Limburg, S., Vugt, E.S. van, Laan, P.H. van der (2010).

Implementatie en doelmatigheid van de Deltamethode Gezinsvoogdijonderzoek naar de invloed van de Deltamethode Gezinsvoogdij op het verloop van de ondertoezichtstelling. Amsterdam, Kohnstamminstituut.

Steege, M. van der, Veld, M. de, & Zoon, M. (2020). ‘Richtlijn Gezinnen met meervoudige en complexe problemen voor jeugdhulp en jeugdbescherming’. Herziene versie 2020 o.b.v. 3e herziene druk 2017. Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk, Nederlands Instituut van Psychologen, Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen.

Strien, P.J. van (1986). Praktijk als wetenschap. Methodologie van het sociaal-wetenschappelijk handelen. Assen: Van Gorcum.

Turnell, A. & Edwards, S. (2009). Veilig opgroeien. De oplossingsgerichte aanpak Signs of Safety in jeugdzorg en kinderbescherming. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

Uitvoeringsprogramma Scheiden zonder schade, (2019). Den Haag: Programma Scheiden zonder schade.

Valk, I. van der, Berg, G. van den, Veldt, M.C.A.E. van der, Anthonijsz, I., & Spruijt, E. (2020a). Richtlijn Gezinnen met meervoudige en complexe problemen voor jeugdhulp en jeugdbescherming. Herziene versie 2020 o.b.v. 3e herziene druk 2017; Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk, Nederlands Instituut van Psychologen, Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen

Valk, I. van der, Berg, G. van den, Veldt, M.C.A.E. van der, Anthonijsz, I., & Spruijt, E. (2020b). Richtlijn Scheiden en problemen van jeugdigen. Onderbouwing. Herziene versie 2020 (3e druk) o.b.v. 2e herziene druk 2015; Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk, Nederlands Instituut van Psychologen, Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen.

Voert, T. ter (2019). Scheidingen 2018. Gerechtelijke procedures en gesubsidieerde rechtsbijstand. Factsheet 2019-1. Den Haag: WODC

Wade, A., & Smart, C. (2002). Facing family change. Children’s circumstances, strategies and resources. Layerthorpe: Rowntree Foundation.

Yperen, T. van, Steege, M. van der, Addink, A. & Boendermaker, L. (2010). Algemeen en specifiek werkzame factoren in de jeugdzorg. Stand van de discussie. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

Zonder twijfel voor het kind. Een gemeenschappelijke visie van de Gecertificeerde Instellingen (2019). Utrecht: Jeugdzorg Nederland.

Websites

www.richtlijnenjeugdhulp.nl

www.kinderen-echtscheiding.nl

www.nji.nl/nl/Kennis/Dossier/Effectieve-jeugdhulp/Effectieve-professionals/Wat-is-werkzaam, geraadpleegd 7-4-2020.

Bijlage

Juridisch kader bij Complexe Scheidingen vanuit de positie van de GI

1. Inleiding

Het juridisch kader van de complexe scheiding heeft zowel een nationale als een internationale dimensie. In dit onderdeel zullen de belangrijkste juridische aspecten waarbinnen een complexe scheiding zich afspeelt, worden beschreven. Deze informatie is bestemd voor de Gecertificeerde Instelling (hierna: GI) ter uitvoering van haar taak in zowel het vrijwillige kader als ook, na opdracht van de rechter, binnen het gedwongen kader. Betrokkenheid van de GI binnen het vrijwillige kader wordt ook wel preventieve jeugdbescherming genoemd.

Na uitleg over enkele algemene uitgangspunten, zal nader worden ingegaan op specifieke begrippen en procedures. Daarbij zullen onderwerpen als ouderschap, gezag, het ouderschapsplan en de kaders rond de privacy vanuit de positie van de jeugdbeschermer in de uitoefening van zijn of haar taak binnen deze complexe problematiek worden uitgelegd.

In het algemeen gelden voor een complexe scheiding geen andere wettelijke regelingen dan voor een minder gecompliceerde scheiding. Maar bij een complexe scheiding kan de kinderrechter, na een verzoek hiertoe door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK), besluiten om een ondertoezichtstelling (hierna: OTS) uit te spreken indien de ontwikkeling van het kind, als gevolg van de ernstige conflicten tussen de ouders, ernstig wordt bedreigd. De ouders zijn in deze scheidingen vaak niet meer in staat om samen de belangen van hun kind op de eerste plaats te zetten, vaak wordt het kind ingezet in de (juridische) strijd tussen de ouders en kan het kind daardoor klem komen te zitten tussen beide ouders. De jeugdbeschermer heeft in deze casus mede tot taak om de regie over de veiligheid van het kind te voeren en om de ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen. De opdracht in de OTS-beschikking van de kinderrechter is leidend voor de uitvoering van de OTS.

2. Algemene juridische kaders bij scheiding

2.1. Internationaal juridisch kader

In het Verdrag inzake de rechten van het Kind (hierna: IVRK) liggen de internationale grondrechten van het kind vast. De inhoud van het IVRK is verdeeld in drie onderdelen; het verdrag bestaat uit de beschrijving van voorzieningen voor het kind, zoals het recht op onderwijs en het recht op gezondheidszorg, bescherming, zoals tegen kindermishandeling of seksuele uitbuiting en mogelijkheden tot participatie, zoals het recht om een eigen mening te geven in een (juridische) procedure.

Daarnaast zijn vier beginselen in het IVRK belangrijk bij de beoordeling van deze grondrechten. Dat zijn het beginsel van non-discriminatie, het recht op volledige ontplooiing, het beginsel dat het belang van het kind een eerste overweging moet zijn bij het nemen van een beslissing en het recht om te mogen participeren, waarmee het kind als een individu met een eigen persoonlijkheid wordt beschouwd en niet als een afgeleide van de ouders.

De rechten van het kind zijn geformuleerd als verplichtingen voor de overheid. Deze moet ouders en kinderen in staat stellen om de rechten uit het IVRK te kunnen uitvoeren en genieten. Zo ligt bijvoorbeeld in artikel 18 IVRK voor de overheid de verplichting vast om ervoor te zorgen dat ouders hun verantwoordelijkheid om hun kind op te voeden en te verzorgen ook kunnen dragen en uitvoeren door onder meer kwalitatief goede kinderzorg te organiseren.

Met betrekking tot de problematiek van de complexe scheiding zijn een aantal bepalingen uit het IVRK van belang. Deze zullen kort worden besproken.

Het betreft het recht van het kind om zijn mening te geven aan de rechter indien er een beslissing genomen moet worden waarbij zijn belangen zijn betrokken. Dat is bij een scheiding natuurlijk het geval: de ouders zullen afspraken moeten maken over de verdeling van de zorg- en opvoedtaken dan wel de omgang met het kind. De rechter zal daar een beslissing over nemen, maar niet nadat het kind in de gelegenheid is geweest om daar ook een visie op te geven. In het IVRK wordt geen leeftijdsgrens genoemd, maar wordt aangegeven dat de rechter rekening houdt met de mening van het kind afhankelijk van zijn leeftijd en rijpheid. In Nederland is vastgelegd dat het kind vanaf de leeftijd van twaalf jaar een uitnodiging krijgt van de rechtbank om met de rechter te praten of in een brief aan te geven wat zijn of haar visie is op de scheiding van de ouders. Ook kan een jonger kind door de rechter worden gehoord.

Een ander belangrijk uitgangspunt is dat de rechter bij de beslissing het belang van het kind vooropstelt. Dat betekent dat voor de rechter daar de focus op ligt bij het nemen van een beslissing. Wat het belang van het kind precies inhoudt, wordt niet nader omschreven. In een toelichting bij het IVRK wordt uitgelegd dat het belang van het kind bepaald wordt aan de hand van de feiten en omstandigheden van de individuele casus, waarbij leeftijd, rijpheid en culturele achtergrond van het kind een belangrijke rol spelen. Er gelden wel algemene uitgangspunten, zoals onder meer een liefdevolle verzorging, responsieve verzorgers en aandacht voor het kind. Natuurlijk worden ook andere belangen meegewogen en de rechter zal duidelijk moeten motiveren hoe het belang van het kind is meegewogen in de beslissing.

Ouders zijn de eerstverantwoordelijken voor de verzorging en opvoeding van het kind. Als zij daartoe niet in staat zijn, heeft de overheid de plicht om in te grijpen omdat het kind recht heeft op een zo positief mogelijke ontwikkeling. Daarnaast moet het kind beschermd worden tegen alle vormen van kindermishandeling. De overheid heeft tot taak om dat te organiseren. Bij de opvoeding is het belangrijk dat de ouders de ontwikkeling van het kind respecteren door het kind, in overeenstemming met zijn leeftijd en rijpheid, steeds meer eigen inbreng te geven bij de beslissingen die genomen moeten worden. Daarbij hoort ook de betrokkenheid van het kind bij het vaststellen van het ouderschapsplan. Dit ligt zo ook vast in de Nederlandse wet.

Het kind heeft recht op contact met beide ouders en andere belangrijke personen in zijn leven, ook na scheiding van de ouders. Het kind heeft immers recht op het behoud van zijn of haar familiebetrekkingen. Dat is een persoonsgebonden recht. Dat betekent dat het losstaat van ouderschap en gezag; het geldt voor het kind als persoon. Dit ligt ook vast in het IVRK. Naast het IVRK ligt ook in het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) het recht op bescherming van het familie- en gezinsleven van ouders en kinderen vast. Dit verdrag is weliswaar niet expliciet voor het kind geschreven, maar het kind kan daar ook wel een beroep op doen. Dit recht wordt ook wel het recht op “family-life” genoemd. In de Nederlandse wet wordt dit begrip “vertaald” als een “nauwe persoonlijke betrekking” tussen het kind en de ouder of andere belangrijke persoon in het leven van het kind.

Van belang is verder dat het kind recht heeft om te weten van wie hij of zij afstamt. Dat houdt in dat ouders hun kind statusvoorlichting moeten geven, in de gevallen dat daar aanleiding voor is, bijvoorbeeld in het geval van draagmoederschap of donorbevruchting.

2.2. Nederlands juridisch kader

Zoals in de inleiding al aangegeven, gelden in een complexe scheiding geen andere juridische normen of regelingen dan in een “normale” scheiding. Wel worden in een complexe scheiding veel meer juridische procedures gevoerd en zijn meer regelingen aan de orde zoals betreffende de OTS en de bijzondere curator. Ook wordt het klacht- en tuchtrecht intensief gebruikt en is de, al dan niet vermeende, schending van de privacy regelmatig een probleem. Bovendien zet de hulpverlening meerdere interventies in voor zowel ouders als het kind. De samenloop tussen zorg en recht is steeds zichtbaar in deze complexe zaken. Dat vraagt van betrokken professionals, juristen en hulpverleners, kennis van en betrokkenheid bij elkaars deskundigheid.

2.2.1. Hoe is de rechtspositie van het kind geregeld in het Nederlandse recht?

Horen van het kind

De rechter is verplicht om een kind vanaf de leeftijd van twaalf jaar in de gelegenheid te stellen zijn of haar mening, mondeling of schriftelijk, kenbaar te maken in een procedure waarin de belangen van het kind aan de orde zijn. De rechter kan ook een kind jonger dan twaalf jaar horen. In verschillende delen van het land nodigen rechters kinderen uit vanaf acht jaar voor een kinderverhoor.

In zaken over alimentatie zullen jeugdigen van zestien jaar en ouder worden uitgenodigd om hun mening te geven.

Het kind is niet verplicht om te reageren. De rechter gaat ook niet na waarom een kind niet of afwijzend reageert op de uitnodiging.

Soms kan het fijn zijn voor een kind om een steunpersoon mee te nemen naar het gesprek met de rechter. Dat kan iemand uit het netwerk zijn of een vriend of vriendin. Dat zou ook de jeugdbeschermer kunnen zijn. De rechter zal bepalen of deze persoon bij het gesprek aanwezig kan zijn. Dit is niet vastgelegd in de wet, maar volgt wel uit de toelichting bij het IVRK.

Eigen informele rechtsingang

Naast het recht om gehoord te worden, heeft de jeugdige vanaf de leeftijd van twaalf jaar een bijzondere eigen rechtspositie. Deze geldt ook voor jongere kinderen, indien zij in staat zijn om hun belangen, gerelateerd aan het onderwerp waar de procedure over gaat, te kunnen waarderen en uitleggen. De rechter zal dat toetsen.

Het kind kan niet zelf optreden in een juridische procedure. Maar, om het kind toch een eigen toegang tot de rechter te geven, kan het kind de rechter op een informele wijze vragen om een beslissing te nemen over een bepaalde kwestie, die van invloed is op het kind. Het kan dan gaan om de omgangsregeling met zijn ouder(s), al dan niet met gezag, of met een derde waarmee het kind een affectieve band heeft. Ook kan het gaan om het gezag van zijn ouder(s) of over de verdeling van de zorg- en opvoedtaken. Het kind kan de rechter benaderen door bijvoorbeeld een briefje of e-mail te schrijven of per telefoon contact op te nemen. In de praktijk worden kinderen vaak geholpen door de jongerenrechtswinkel. De rechter zal in de meeste gevallen het kind uitnodigen voor een gesprek. De rechter zal veelal een zitting bepalen en ouders daarvoor oproepen. De rechter wil toetsen wat de aanleiding is van het verzoek van het kind.

Bijzondere curator

De rechter kan aan het kind een bijzondere curator toewijzen. Dit kan op verzoek van een belanghebbende, zoals een ouder of een betrokken persoon uit het netwerk. Ook kan het kind zelf, zonder advocaat, een verzoek doen om een bijzondere curator. Daarnaast kan ook de GI een dergelijk verzoek bij de rechtbank doen. De rechtbank kan in een lopende procedure ook besluiten om een bijzondere curator aan het kind toe te wijzen.

De bijzondere curator kan worden benoemd als de belangen van de gezaghebbend(e) ouder(s) dan wel voogd(en) in strijd zijn met de belangen van het kind. Deze persoon heeft tot taak om de stem en de belangen van het kind te behartigen tegenover zijn ouders of de voogd(en), maar kan ook in opdracht van de rechter een onderzoek doen naar de situatie van het kind. Dan zal de bijzondere curator de rechter daarover informeren en kan de rechter de bevindingen meenemen in de uitspraak. Deze bijzondere curator kan een advocaat zijn, maar in geval van een complexe scheiding kan ook een gedragsdeskundige worden benoemd.

2.2.2. Relatievormen

Er wordt onderscheid gemaakt tussen een formele en een informele relatie. Een formele relatie betreft een huwelijk of een geregistreerd partnerschap (hierna: GP); de wet bepaalt ten aanzien van deze relatievormen op welke wijze en onder welke voorwaarden de relatie aangegaan en ontbonden kan worden en welke rechtsgevolgen dat heeft voor de ouders en voor het kind. Bij een informele relatie wonen ouders, al dan niet met een samenlevingscontract, samen. De wet regelt deze vorm van samenwonen en uit elkaar gaan niet, maar een aantal gevolgen zijn gelijk aan die van de formele scheiding.

2.2.3.Ouderschap

Er zijn verschillende vormen van ouderschap te onderscheiden. Naast juridische ouders zijn er ook genetische ouders, sociale ouders, stiefouders en pleegouders. Bij deze verschillende ouders horen verschillende rechten en plichten. Los van ouderschap staat gezag. Gezag zal worden uitgelegd in paragraaf 2.2.4.

De juridische ouders zijn degenen die volgens de wet in een familierechtelijke betrekking tot het kind staan. De rechtsgevolgen zijn dat het kind de naam en de nationaliteit krijgt van de juridische ouder, dat het kind van deze ouder erft, dat deze ouder verplicht is tot onderhoud van het kind tot het 21ste jaar en dat deze ouder het recht en de plicht heeft op omgang met het kind. Een kind kan maximaal twee juridische ouders hebben. De wet regelt wie de juridische moeder en wie de juridische vader is.

De juridische moeder is:

  1. de vrouw uit wie het kind is geboren. Dit betekent dat een kind altijd een juridische moeder heeft; leeftijd is hierbij niet relevant.
  2. de vrouw die het kind heeft geadopteerd;
  3. de vrouw die met de moeder gehuwd is of met de moeder een GP (duomoeder of mee-moeder) heeft op het moment van geboorte. Hierbij geldt als voorwaarde dat voor de zwangerschap gebruikgemaakt is van een onbekende donor. Er zal dan een verklaring moeten worden overgelegd van een Stichting (genoemd in de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting);
  4. de vrouw (duomoeder of mee-moeder) die het kind heeft erkend;
  5. de vrouw van wie het ouderschap gerechtelijk is vastgesteld op verzoek van de moeder of het kind.

De juridische vader is:

  1. de man die met de moeder gehuwd is of met haar een GP heeft op het moment van geboorte van het kind;
  2. de man die het kind heeft erkend;
  3. de man van wie het vaderschap op verzoek van de moeder of het kind door de rechter is vastgesteld;
  4. de man die het kind heeft geadopteerd;
  5. de overleden echtgenoot van de moeder (ook indien moeder is hertrouwd), als het kind wordt geboren binnen negen maanden na het overlijden van de man. Uitzondering is als de ouders van tafel en bed gescheiden leefden. In dat geval kan de moeder binnen één jaar na de geboorte van het kind bij de Burgerlijke Stand verklaren dat haar overleden echtgenoot niet de vader is van het kind.

Ieder kind heeft twee personen van wie hij genetisch afstamt, een vrouwelijke en een mannelijke. De mannelijke persoon van wie het kind genetisch afstamt, is de verwekker van het kind of de spermadonor. Deze wordt ook wel biologische vader genoemd. De vrouwelijke persoon van wie het kind genetisch afstamt, is de vrouw die het kind heeft gebaard of de eiceldonor. De persoon van wie het kind genetisch afstamt of de verwekker is niet automatisch de juridische ouder van het kind. Onder ‘verwekker’ wordt verstaan de man die het kind heeft verwekt via de geslachtsdaad dan wel de levensgezel van de moeder die heeft ingestemd met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg heeft gehad. Het begrip ‘verwekker’ moet worden onderscheiden van het begrip ‘donor’. Een eicel- of spermadonor is niet de verwekker.

De levensgezel van de moeder is alleen automatisch ook de juridische ouder als het kind binnen het huwelijk of GP met de moeder wordt geboren. Zijn de ouders niet getrouwd of is er geen GP, dan kan de verwekker het juridische ouderschap krijgen door het kind te erkennen of doordat gerechtelijk het ouderschap is vastgesteld op verzoek van de moeder van het kind of van het kind zelf.

Sociale ouders zijn de partners van de ouders, die betrokken zijn bij de verzorging en opvoeding van het kind. Deze ouders hebben geen onderhoudsverplichting.

Stiefouders zijn sociale ouders die met de ouders zijn getrouwd of zich als partners hebben laten registreren. Deze ouders hebben ook een onderhoudsverplichting voor de periode dat het kind deel uitmaakt van het gezin.

Pleegouders zijn derden die het kind verzorgen en opvoeden binnen hun gezin.

2.2.4. Gezag

Minderjarigen staan onder gezag. Minderjarigen zijn zij die nog geen 18 jaar zijn en niet meerderjarig zijn verklaard. Meerderjarigverklaring kan de vrouw vanaf 16 jaar aan de kinderrechter vragen, indien zij zwanger is of een baby heeft en zij over het kind gezag wil uitoefenen. Indien het gezag door de ouder(s) of door een ouder met een niet-ouder wordt uitgeoefend, spreekt men over ouderlijk gezag. Indien het gezag door een derde wordt uitgeoefend, spreekt men over voogdij. Voogden kunnen natuurlijk personen zijn, zoals grootouders of pleegouders, of een rechtspersoon (organisatie), zoals een GI. Er kunnen niet meer dan twee gezagsdragers zijn.

2.2.4.1. Ouderlijk gezag algemeen

De wet (artikel 1:245 lid 4 Burgerlijk Wetboek) omschrijft het ouderlijk gezag als volgt: het ouderlijk gezag heeft betrekking op de persoon van het kind (a), het bewind over zijn vermogen (b) en zijn wettelijke vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen, zowel in als buiten rechte (c).

a. Persoon van de minderjarige

Hiermee heeft de ouder de plicht en het recht zijn minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind. Ouders mogen bij de verzorging en opvoeding geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende behandeling toepassen.

Daarnaast zijn de ouders verplicht om de ontwikkeling van de persoonlijkheid van het kind en de ontwikkeling van de banden met de andere ouder te bevorderen. Dat betekent dat beide ouders ervoor moeten zorgen dat, niet alleen als zij nog in een gezin samenleven, maar ook als zij uit elkaar zijn, het kind met beide ouders in contact zal blijven. Het kind heeft immers recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders. Dat betekent niet dat de verzorging gelijk verdeeld moet zijn. De rechter heeft meerdere malen aangegeven dat een 50 – 50 verdeling niet uit de wet volgt. Gelijkwaardigheid ziet op kwaliteit en niet op kwantiteit.

b. Bewind over het vermogen

Ouders die gezag hebben, zijn verplicht om het vermogen van hun kind te beheren. Daar zal, indien het kind een substantieel vermogen heeft, toezicht op worden gehouden door de kantonrechter. Eventuele substantiële uitgaven door de ouders van het vermogen van hun kind, mogen alleen gedaan worden ten behoeve van het kind. Dat zal door de kantonrechter worden getoetst. Ouders vragen daar dan toestemming voor aan de kantonrechter.

c. Wettelijke vertegenwoordiging

Ouders met gezag zijn de wettelijke vertegenwoordigers van hun kind. Zij treden namens hun kind op indien er rechtshandelingen verricht moeten worden. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het openen van een bankrekening of het nemen van een medische beslissing bij een jong kind.

De ouders met gezag zijn ook aansprakelijk voor eventuele schade die het kind aan anderen aanricht. Zij zijn volledig onder alle omstandigheden aansprakelijk indien het kind nog geen veertien jaar is. Is het kind veertien of vijftien jaar dan kunnen ouders aangeven dat zij niet hebben kunnen voorkomen dat het kind de schade aanricht. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als het kind in een instelling verblijft. In dat geval zijn zij niet aansprakelijk. Vanaf 16 jaar is het kind zelf aansprakelijk voor de schade die het aanricht.

Zie voor uitgebreide informatie over de bevoegdheden van het kind de bijlage Juridische leeftijdsladder.

2.2.4.2. Bevoegd tot gezag

Uitgangspunt is dat indien een kind binnen een formele relatie wordt geboren, beide ouders automatisch gezag hebben. Wanneer de formele relatie bestaat uit twee moeders, zal dan moeten vaststaan, middels het overleggen van een afstammingsverklaring, dat het kind is verwekt door een onbekende donor. Indien het kind in een informele relatie wordt geboren, heeft de moeder, mits daartoe bevoegd, bij de geboorte automatisch gezag. Onbevoegd tot het gezag zijn minderjarigen, degene die onder curatele is gesteld of van wie de geestesvermogens zodanig zijn gestoord, dat deze persoon niet in staat wordt geacht het gezag uit te oefenen.

De minderjarige moeder kan vanaf de leeftijd van zestien jaar met een zogenaamde meerderjarigverklaring van de kinderrechter bevoegd worden om het ouderlijk gezag uit te oefenen.

In geval de moeder een informele relatie heeft ten tijde van de geboorte kan de partner van de moeder, mits deze partner ouder is geworden bijvoorbeeld door erkenning van het kind vóór of na de geboorte, met toestemming van de moeder gezag verkrijgen. Hiertoe kan digitaal bij de rechtbank een verzoek worden gedaan met een daartoe bestemd formulier (zie nader www.rechtspraak.nl). Als de moeder hier niet mee instemt, kan de juridische ouder via een procedure bij de rechtbank gezag, al dan niet gezamenlijk met de moeder, verkrijgen.

Ook nieuwe partners van de ouders hebben onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid om, samen met de ouder met gezag, bij de rechtbank een verzoek in te dienen tot het verkrijgen van gezag. Voorwaarde is dat er dan maar één ouder met het gezag is belast. Uitgangspunt is immers dat niet meer dan twee personen gezag kunnen uitoefenen. De rechter toetst of deze nieuwe partner een “nauwe persoonlijke betrekking” heeft met het kind. Dat betekent dat er tussen deze nieuwe partner en het kind een affectieve relatie bestaat die als family life kan worden gekwalificeerd.

Als er nog een andere juridische ouder (zonder gezag) is, gelden er nog twee aanvullende voorwaarden. De ouder met gezag zal een aaneengesloten periode van tenminste drie jaar alleen het gezag moeten hebben gehad én daarnaast zal de nieuwe partner samen met de ouder tenminste één jaar het kind moeten hebben verzorgd. Beide termijnen moeten de jaren direct voorafgaand aan het verzoek beslaan. De rechter zal bij de afweging altijd het belang van het kind toetsen.

2.2.4.3. Einde ouderlijk gezag

Het ouderlijk gezag eindigt automatisch door het bereiken van de meerderjarigheid van het kind of door een beslissing van de rechtbank. De rechter kan beslissen tot de verderstrekkende kinderbeschermingsmaatregel van gezagsbeëindiging (a). Ook kan de rechter op verzoek van een ouder aan deze ouder éénhoofdig gezag toekennen. Daarmee komt het gezag van de andere ouder te vervallen (b).

Beëindiging van het gezag heeft geen gevolgen voor het juridisch ouderschap en daarmee ook niet voor het recht van deze ouder op contact met het kind. Tevens heeft deze ouder zonder gezag recht op informatie over het kind en zal deze ouder betrokken moeten worden bij belangrijke beslissingen ten behoeve van het kind. De ouder die alleen het gezag uitoefent zal de andere ouder moeten raadplegen bij het nemen van beslissingen. De ouder met gezag is bevoegd om de beslissingen, bijvoorbeeld keuze van de school, te nemen.

a. Gezagsbeëindiging

De gronden voor deze maatregel zijn dat het kind zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is binnen een aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen, of dat de ouder het gezag misbruikt. Indien het gezag van slechts één van beide ouders wordt beëindigd, zal de andere ouder het gezag alleen uitoefenen. In het geval van beide ouders het gezag beëindigd wordt, zal de rechtbank een voogd (natuurlijk persoon dan wel een rechtspersoon) benoemen om het gezag uit te oefenen. De aanvaardbare termijn is niet vastgesteld in de wet, maar aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden in het individuele geval, zal de rechtbank bepalen of deze termijn is vervuld. Als bijvoorbeeld het kind nog erg jong is, kan deze termijn al vervuld worden geacht na een half jaar.

b. Eénhoofdig gezag

De rechter kan op verzoek van één van de ouders bepalen dat het gezag aan deze ouder toekomt. Daarmee komt het gezamenlijke gezag, dat na de scheiding blijft doorlopen, te vervallen. Er zal moeten worden aangetoond door de verzoekende ouder dat er een onaanvaardbaar risico is dat het kind “…klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen”. Een tweede rechtsgrond is dat anderszins wijziging van het gezag noodzakelijk is in het belang van het kind.

Zoals al aangegeven in paragraaf 2.2.1 kan ook het kind, onder bepaalde voorwaarden, een dergelijk verzoek indienen bij de rechter.

2.2.5. Het ouderschapsplan

2.2.5.1. Algemeen

Als ouders met gezag gaan scheiden, zullen ze samen afspraken moeten maken om de verdeling van de zorg voor hun kinderen na de scheiding goed te regelen; na de scheiding blijven ouders immers samen het gezag uitoefenen en het kind heeft recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding, zowel tijdens als na de samenleving. Zij leggen deze afspraken vast in het ouderschapsplan.

Ouders met gezag hebben de verplichting om zowel tijdens als na de samenleving de ontwikkeling van de band met de andere ouder, ook indien deze geen gezag heeft, in stand te houden en te bevorderen. Dat geldt zowel in formele als in informele relaties. Ouders zonder gezag kunnen uiteraard ook afspraken maken over de contactmomenten tussen het kind en deze ouder, maar deze liggen niet vast in een ouderschapsplan. De positie van de ouder zonder gezag na de scheiding zal in paragraaf 2.2.6 worden besproken.

Bij het beëindigen van een formele relatie, zijn ouders verplicht om een ouderschapsplan mee te sturen bij hun verzoek tot ontbinding van hun huwelijk of GP. De rechter zal de inhoud van het ouderschapsplan toetsen aan onder meer het belang van het kind. Als het ouderschapsplan ontbreekt, kan de rechter de zaak aanhouden. Aan de advocaten zal dan naar de reden van het ontbreken van het ouderschapsplan worden gevraagd en eventueel om met ouders alsnog tot het opstellen van een ouderschapsplan te komen.

Het kan zijn dat er geen ouderschapsplan opgesteld kan worden omdat er bijvoorbeeld sprake is van ernstig huiselijk geweld of als één van de partners onbereikbaar is. De rechter kan dan alsnog besluiten om de zaak in behandeling te nemen en over de geschilpunten een beslissing nemen.

Ouders die samenwonen en uit elkaar gaan, hoeven hiervoor niet naar de rechter en niemand controleert dan of er een ouderschapsplan is opgemaakt. Pas als zij een geschil hebben over bijvoorbeeld de verdeling van de zorg- en opvoedtaken dan wel de omgangsregeling en dat aan de rechter via de geschillenregeling voor ouders voorleggen, zal de rechter vragen naar het ouderschapsplan. In het geval er geen ouderschapsplan is opgesteld, kan de rechter bepalen dat de zaak zal worden aangehouden om hen eerst daartoe in de gelegenheid te stellen, tenzij het belang van het kind eist dat er direct een beslissing genomen wordt.

2.2.5.2. Inhoud van het ouderschapsplan

In het ouderschapsplan leggen ouders vast op welke wijze de zorg- en opvoedtaken worden verdeeld of hoe de omgangsregeling zal gelden (a), op welke wijze de ouders elkaar zullen informeren en raadplegen over belangrijke zaken die het kind aangaan (b), hoe de kosten van de verzorging en opvoeding zullen worden verdeeld (c) en op welke wijze het kind betrokken is bij de afspraken (d).

a. De zorgregeling of omgangsregeling is onderdeel van het ouderschapsplan. Ouders met gezamenlijk gezag spreken een zorgregeling af. Deze regeling bevat afspraken over hoe ouders de zorgtaken en opvoedtaken verdelen. Zij bepalen waar de hoofdverblijfplaats van het kind zal zijn. Voorts maken zij afspraken over de frequentie van het contact met beide ouders en op welke wijze zij daar invulling aan zullen geven. In problematische scheidingen kan het goed zijn om een zeer gedetailleerde beschrijving op te nemen van de contactmomenten, halen en brengen, vakantieverdeling en dergelijke om conflicten over de uitvoering van de regeling zoveel mogelijk te beperken.

b. Informeren en raadplegen

Aangezien beide ouders gezag blijven behouden, zullen zij afspraken moeten maken over de wijze waarop zij elkaar zullen blijven informeren over hun kind. Daarnaast zullen zij elkaar moeten raadplegen om de belangrijke beslissingen te kunnen nemen die hun kind betreffen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan medische beslissingen en schoolkeuzes. Maar ook zullen zij over minder ingrijpende beslissingen als haardracht, zetten van tattoos en kledingkeuze, overeenstemming moeten hebben.

c. Kinderalimentatie

Ouders zullen op basis van hun financiële situatie en van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken een berekening maken van de hoogte van hun bijdrage aan de kosten die de verzorging en opvoeding met zich meebrengen. Dit valt niet onder de taak van de jeugdbeschermer.

d. Betrokkenheid van het kind

Ouders zullen hun kind moeten vertellen dat zij gaan scheiden, de zogenaamde scheidingsmelding. In de wet ligt vast dat het kind betrokken moet worden bij het opstellen van het ouderschapsplan. Uitgangspunt is dat ouders met hun kind praten over de gevolgen van de scheiding voor het kind en dan zullen luisteren naar zijn of haar visie. Het is afhankelijk van leeftijd en rijpheid van het kind of en in hoeverre deze visie van invloed kan zijn op de afspraken tussen de ouders. De rechter gaat ervan uit dat het kind vanaf de leeftijd van zes jaar betrokken moet worden, wat betekent dat in het ouderschapsplan ook zal moeten worden aangegeven hoe het kind heeft gereageerd en wat ouders met de visie van het kind gedaan hebben.

Het kan voorkomen dat het kind tijdens het gesprek met de rechter of in de brief die het kind heeft geschreven, laat blijken een andere visie te hebben dan de afspraken in het ouderschapsplan of het ouderschapsplan niet te kennen. De rechter zal in dat geval in overleg gaan met de advocaten van de ouders en in de meeste gevallen een zitting plannen om daar met de ouders over te praten.

2.2.6. De positie van de ouder zonder gezag na de scheiding

Een ouder zonder gezag blijft het recht op en de plicht tot omgang met het kind ook na de scheiding behouden. Uitgangspunt is dat de ouders samen afspraken maken over de invulling van de omgangsregeling. Indien zij daar niet uitkomen, kan de ouder zonder gezag de rechter, via een verzoekschrift dat hij of zij met een advocaat indient, vragen om een regeling vast te leggen. De rechter toetst daarbij aan het belang van het kind.

De ouder met gezag is verplicht om de ouder zonder gezag te informeren over belangrijke gebeurtenissen in het leven van het kind en daar zullen ouders ook afspraken over kunnen maken. Lukt dat niet, dan kan de ouder zonder gezag ook op dit punt een regeling laten vastleggen door de rechter, middels een verzoek daartoe. Het verzoek voor een informatie-regeling, dat minder verstrekkend is dan een omgangsregeling, zal de rechter aan het belang van het kind toetsen.

Ook anderen dan ouders kunnen, indien zij in een “nauwe persoonlijke betrekking” tot het kind staan, de rechter vragen om een omgangsregeling of een informatieregeling met en over het kind vast te stellen. Zie paragraaf 2.2.7.3.

Verder zal de ouder met gezag de ouder zonder gezag moeten betrekken bij het nemen van de beslissingen over het kind. Zeker bij een complexe scheiding gebeurt het in de praktijk nog wel eens dat de ouder met gezag de andere ouder weliswaar vraagt naar zijn of haar visie op een bepaalde keuze, maar deze vervolgens niet betrekt bij de beslissing.

Het niet hebben van gezag over het kind heeft ook gevolgen voor de relatie met professionals die betrokken zijn bij het kind. De ouder zonder gezag kan een professional verzoeken hem of haar informatie te geven over belangrijke feiten en omstandigheden die het kind of de verzorging en opvoeding betreffen. De professional zal dan een afweging maken of en in hoeverre deze informatie gedeeld kan worden. Er zijn twee gronden waarop de professional dit kan weigeren:
1. Indien het belang van het kind zich verzet tegen het verstrekken van de informatie.
2. Indien deze informatie ook niet gedeeld wordt met de ouder met gezag.
De ouder met gezag hoeft niet in te stemmen met het geven van informatie aan de ouder zonder gezag, maar dient daarover wel geïnformeerd te worden. Let hierbij op de regels die in het Privacyreglement 2020 zijn uitgewerkt. Indien de informatie aan de ouder zonder gezag geweigerd wordt, kan de rechter bepalen dat de informatie toch verstrekt moet worden.

2.2.7.Recht op omgang

Het recht op omgang, dat zowel internationaal alsook in de Nederlandse wetgeving is vastgelegd, geldt voor het kind met de ouder met en de ouder zonder gezag. Daarnaast kan het kind ook recht op contact hebben met andere belangrijke personen in zijn of haar leven, indien er een “nauwe persoonlijke betrekking” tussen het kind en deze derde bestaat.

2.2.7.1. Ouder met gezag

Na scheiding is het uitgangspunt dat beide ouders gezamenlijk het gezag blijven houden. Dat betekent dat elke ouder dezelfde rechten heeft ten aanzien van hun minderjarige kinderen. Ouders kunnen samen een verdeling afspreken of een rechter kan een verdeling vastleggen in een beschikking. Slechts in uitzonderlijke gevallen zal de rechter het gezag van een van beide ouders beëindigen. Ouders kunnen daartoe, met een advocaat, een verzoek indienen bij de rechter. Voor de ouder met gezag geldt dat het recht op contact met het kind volgt uit het feit dat deze ouder gezag heeft. Dat betekent dat ook na de scheiding het recht op contact tussen het kind en zijn of haar ouder in stand blijft. Ouders spreken de frequentie van het contact samen af en betrekken hun kind daarbij, indien het kind de leeftijd en rijpheid heeft om daar een visie over te kunnen hebben. In het ouderschapsplan wordt de regeling opgenomen en de rechter zal deze toetsen aan het belang van het kind. Daarbij zal de mening van het kind ook in aanmerking worden genomen. Indien ouders geen afspraken maken, kan de rechter op verzoek van een van beide ouders of van het kind, een regeling bepalen. Het kind zal dan de leeftijd van twaalf jaar moeten hebben. Van jongere kinderen wordt verwacht dat zij in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen. In dat geval kunnen ook zij een verzoek bij de rechter doen. Dat kan het kind op een informele wijze doen, bijvoorbeeld per brief, mail of zelfs telefonisch. Zie paragraaf 2.2.1.

2.2.7.2. Ouder zonder gezag

Het kind heeft ook recht op contact met de ouder zonder gezag. Deze ouder heeft ook de plicht tot contact met zijn of haar kind. Deze ouder maakt geen ouderschapsplan, maar ook voor deze ouder geldt dat eerst geprobeerd zal worden om in overleg met de ouder met gezag tot een afspraak te komen. Indien dat niet lukt, kan deze ouder of het kind bij de rechter een verzoek indienen om een regeling te bepalen.

2.2.7.3. Derde

Het kind kan ook een contactregeling hebben met een ander dan de ouder. In het geval er niet in onderling overleg met de ouders met gezag een afspraak hiertoe kan worden gemaakt, kan deze derde of het kind de rechter vragen om een regeling vast te leggen. De rechter bepaalt dan eerst of deze derde wel recht heeft op contact met het kind. De verzoeker zal moeten aantonen dat er sprake is van een “nauwe persoonlijke betrekking” met het kind. Dat betekent dat er tussen het kind en deze derde een affectieve relatie moet bestaan die als family gekwalificeerd wordt. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan de verwekker, grootouders, pleegouders, broertjes en zusjes. Zij zullen aan de rechter feiten en omstandigheden moeten aantonen waaruit blijkt dat zij zeer betrokken zijn (geweest) op het kind. Na vaststellen van het recht op omgang, zal de rechter bepalen of er ook een regeling kan worden vastgelegd.

2.2.7.4. Beoordeling omgangsregeling

De rechter bepaalt een regeling die in het belang van het kind is. Dat betekent dat de rechter, op bepaalde gronden, het verzoek kan afwijzen voor korte of langere periode. De gronden zijn:

a. de omgang levert ernstig nadeel op voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind,

of

b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind is kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat tot omgang,

of

c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, heeft bij zijn of haar verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat laten blijken,

of

d. de omgang is anderszins in strijd met zwaarwegende belangen van het kind (dit is een restcategorie).

2.2.7.5. Nakomen omgangsregeling

Als de rechter een regeling vastlegt, zijn ouders verplicht deze na te komen, tenzij ze in onderling overleg tot een andere afspraak komen. Er zijn een aantal juridische mogelijkheden die kunnen worden ingezet als de omgangsregeling níét wordt nagekomen, maar de praktijk laat zien dat het effect van deze maatregelen erg beperkt is.

1. De ouder die recht heeft op omgang kan de rechter vragen om de omgangsplichtige ouder, op straffe van een dwangsom, te veroordelen tot naleving van de vastgestelde omgangsregeling. Dit kan ook in een kort geding worden gevorderd. Echter, in de praktijk blijkt dit middel weinig effectief om de omgangsregeling vlot te trekken. Indien de ouder immers over voldoende vermogen beschikt, zal de dwangsom voldaan worden en in het geval zij of hij geen geld heeft, heeft deze maatregel geen zin. Daarnaast kan aan de rechter verzocht worden lijfsdwang toe te passen ten aanzien van de ouder die de omgang frustreert. De ouder kan dan in gijzeling worden genomen in de tijd dat het kind bij de andere ouder verblijft. In de praktijk wordt deze maatregel niet vaak opgelegd en uitgevoerd, omdat dit in strijd met het belang van het kind kan zijn.

2. Het niet nakomen van de regeling of de beschikking is een strafbaar feit. De ouder die recht heeft op omgang of de betrokken jeugdbeschermer, kan daarvan aangifte doen bij de politie. Artikel 279 Wetboek van Strafrecht bepaalt immers dat een kind niet aan het wettig over hem of haar uitgeoefende gezag mag worden onttrokken. Het niet nakomen van de omgangsregeling valt daaronder. Er zijn rechterlijke uitspraken waarbij door de strafrechter aan een weigerachtige moeder een taakstraf is opgelegd, nadat door de vader aangifte was gedaan wegens het niet nakomen van de door de rechter vastgestelde contactregeling.

3. Verder kan op grond van de beschikking waarin de omgangsregeling vastligt, afgifte van het kind worden gevraagd, indien nodig zelfs met behulp van politie en justitie. Artikel 8 EVRM verplicht de Nederlandse overheid tot medewerking aan de afgifte van een kind om de door de rechter vastgestelde contactregeling daadwerkelijk mogelijk te maken. Ook in de Nederlandse wet staat dat de beschikking van de rechter over de omgang waarbij het kind wordt toevertrouwd aan een van de ouders het recht tot afgifte geeft, zo nodig met behulp van de sterke arm. In de praktijk verleent de politie slechts zelden medewerking omdat het niet in het belang van het kind wordt geacht indien de politie het kind daadwerkelijk komt halen. De politie is verplicht mee te werken indien de rechter de afgifte van de minderjarige met behulp van de sterke arm, in de beschikking heeft vastgelegd.

4. Indien aan de wettelijke gronden van de maatregelen van kinderbescherming wordt voldaan, kan in uiterste gevallen bij problematische contactzaken om toepassing van een kinderbeschermingsmaatregel worden verzocht. Het belang van het kind staat daarbij centraal. In de volgende paragraaf zal de inzet van de GI binnen de complexe scheiding worden toegelicht.

5. De ouder die tot omgang is gerechtigd, kan éénhoofdig gezag vragen. Indien de omgangsregeling betrekking heeft op een ouder zonder gezag, kan deze ouder om wijziging van het gezag verzoeken, als de omstandigheden zijn gewijzigd of als bij het nemen van de gezagsbeslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Een wijziging van omstandigheden kan zijn dat de ouder met gezag de omgangsregeling niet nakomt. In de praktijk blijkt dat rechters hiertoe weinig genegen zijn.

6. Naast éénhoofdig gezag kan de omgangsgerechtigde ouder wijziging van de hoofdverblijfplaats van het kind vragen.

7. Er zijn rechterlijke uitspraken bekend waarin de verplichting van de ouder tot betaling van alimentatie aan de vrouw ten behoeve van haarzelf wordt opgeschort, zolang de vrouw weigert mee te werken aan de contactregeling.

8. De rechtbank kan op verzoek van een belanghebbende of uit eigener beweging in een lopende procedure, een bijzondere curator (zie uitleg in paragraaf 2.2.1) benoemen met als doel de rechter voor te lichten over situatie van het kind en te adviseren over de omgangsregeling, bezien vanuit het belang van het kind. De bijzondere curator kan trachten ouders te bewegen de regeling na te komen.

Uiteindelijk zal het gedrag van de verzorgende ouder bepalend zijn voor de uitvoering van het recht op omgang. In de praktijk blijkt dat er regelmatig kinderen één van hun ouders niet (kunnen) zien. Berusting in het gegeven dat er geen contact is, in de hoop dat het kind later deze ouder zal opzoeken, is in deze complexe zaken een veel voorkomende niet gewilde beslissing.

3. Positie van de GI binnen de complexe scheiding

3.1. Inleiding

In deze paragraaf staat de positie van de jeugdbeschermer binnen de complexe scheiding centraal. De GI kan bij een complexe scheiding betrokken zijn in zowel het vrijwillige als in het gedwongen kader. De reden voor het inzetten van de GI binnen de complexe scheiding is dat de veiligheid van het kind in gevaar dreigt te raken of al is doordat ouders, vanwege de (ex-)partnerproblematiek, onvoldoende in staat blijken om de belangen van hun kind te beschermen. Vaak heeft het kind geen of slechts sporadisch contact met een van de ouders. Regelmatig wordt het kind door beide ouders ingezet in hun strijd. Ouders spannen veel juridische procedures aan.

De GI zal proberen vanuit preventieve jeugdbescherming hulpverlening voor de ouders en het kind te organiseren. De GI heeft binnen dit kader geen juridische instrumenten om in te zetten. Indien vrijwillige hulpverlening vanuit het perspectief van de veiligheid van het kind, niet voldoende blijkt, kan de GI een Jeugdbeschermingstafel (hierna: JBT) organiseren om samen met ouders, kind, eventuele betrokken hulpverlening en de RvdK de zorgen te bespreken en te zoeken naar oplossingen. Wanneer tijdens dan wel na het JBT blijkt dat ouders niet in staat zijn om de zorgen over het kind van de betrokken hulpverlening in een vrijwillig kader te verminderen, kan de RvdK op verzoek van de GI een beschermingsonderzoek doen en de kinderrechter verzoeken om een OTS uit te spreken. Bij de beoordeling van het verzoek, zal de kinderrechter met name moeten worden voorgelicht over de hulp die al in het vrijwillige kader is verleend aan de ouders en het kind om de ontwikkelingsbedreiging bij het kind weg te nemen dan wel te verminderen. De rechter zal vervolgens beoordelen of de mogelijkheden in het vrijwillige kader voldoende benut zijn. Aan de motivering van de beslissing in een dergelijke zaak worden hoge eisen gesteld. Een OTS kan worden opgelegd als: “De conflicten of problemen bij het tot stand brengen of het uitvoeren van een omgangsregeling zodanige belastende conflicten of problemen opleveren voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor zijn zedelijke of geestelijke belangen, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen…”

Met name de verdeling en de uitvoering van de zorg- en opvoedtaken en de vaststelling en uitvoering van de omgangsregeling blijkt veel problemen op te leveren in een complexe scheiding. In paragraaf 3.2 zal daar nader op worden ingegaan. Verder blijken deze zaken zeer klachtgevoelig, zijn er regelmatig problemen die betrekking hebben op de bescherming van de privacy van ouders en het kind en wordt de jeugdbeschermer vaak verweten niet aan “waarheidsvinding” te doen. In de vele juridische procedures tussen ouders wordt de jeugdbeschermer zeer regelmatig als belanghebbende of als informant uitgenodigd in de procedure, waardoor het behouden van de meerzijdige partijdigheid in dit soort zaken een grote uitdaging is. Deze onderwerpen zullen worden besproken in paragraaf 3.2.6.

3.2. Taak van de jeugdbeschermer

3.2.1. Algemeen

De taak van de jeugdbeschermer binnen de complexe scheiding verschilt juridisch niet van die in een andere situatie waarin een OTS wordt uitgevoerd. Nadat de GI is belast met de OTS of de voogdij zal een jeugdbeschermer worden aangewezen die deze taak zal uitvoeren. De jeugdbeschermer heeft in dat kader de regie over de veiligheid van het kind. De jeugdbeschermer kan juridische middelen inzetten om de veiligheid van het kind te waarborgen. De jeugdbeschermer kan jeugdhulp inzetten indien dat noodzakelijk wordt geacht. Verder heeft de jeugdbeschermer als juridische middelen ter beschikking:

Eventueel kan de GI worden vervangen op verzoek van de GI, van de RvdK, een met gezag belaste ouder of een kind van twaalf jaar of ouder.

Kenmerkend aan Complexe Scheidingen is dat de ouders veel juridische procedures tegen elkaar voeren over met name de vaststelling en de uitvoering van de zorgregeling, de vaststelling en de uitvoering van de omgangsregeling, de kinderalimentatie, het woonrecht van de echtelijke woning, de financiële gevolgen van de scheiding, de deling van de huwelijksgoederengemeenschap, het gezagsrecht en de hoofdverblijfplaats van het kind.

Belangrijk is om binnen het juridische kader het onderscheid te maken tussen de positie als jeugdbeschermer die partij is in een procedure en die als belanghebbende of informant wordt opgeroepen. Deze laatste positie krijgt een jeugdbeschermer vaak in een procedure die de ouders tegen elkaar voeren, bijvoorbeeld ter verkrijging van éénhoofdig gezag of wijziging van de hoofdverblijfplaats van het kind. Net als bij elke uitvoering van de OTS, is het belangrijk om er zorg voor te dragen dat de informatie feitelijk en goed onderbouwd is. Hierbij kan gebruikgemaakt worden van informatie van onafhankelijke derden, zoals de school en kinderopvang, een betrokken (huis)arts en dergelijke. De jeugdbeschermer is immers verplicht om naar waarheid de rechter voor te lichten.

De jeugdbeschermer zal te maken krijgen met professionals zoals de advocaten van ouders en mogelijk de bijzondere curator (zie voor uitleg paragraaf 2.2.1) die de rechter ten behoeve van het kind kan hebben benoemd. Het kan goed zijn om als jeugdbeschermer de advocaten te betrekken bij de uitoefening van de taak omdat zij invloed kunnen uitoefenen op hun cliënt, één van de ouders. Maar de jeugdbeschermer dient er alert op te zijn niet door de advocaten en/of de ouders in hun “kamp” te worden getrokken. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren wanneer bepaalde informatie gevraagd en verstrekt wordt, die vervolgens in een procedure tussen de ouders wordt gebruikt. Belangrijk is om de focus te houden op de veiligheid en de ontwikkeling van het kind.

Het is belangrijk dat tussen de jeugdbeschermer en de bijzondere curator duidelijke afspraken worden gemaakt over de taken en de verwachtingen tussen beiden, gebaseerd op de eigen bevoegdheden en verantwoordelijkheden.

3.2.2. OTS zonder uithuisplaatsing

In het geval ouders geen zorg- dan wel omgangsregeling hebben afgesproken na het uit elkaar gaan of een regeling hebben afgesproken die de jeugdbeschermer niet in het belang van het kind acht, en er is geen rechterlijke beslissing over de omgangsregeling, kan de jeugdbeschermer een verzoek indienen bij de rechtbank tot vaststellen van de zorg- en opvoedtaken voor de ouders met gezag. Betreft het een regeling voor de ouder zonder gezag of een derde met een nauwe persoonlijke betrekking met het kind, dan zal de jeugdbeschermer met hetzelfde verzoekschrift een omgangsregeling kunnen vragen (artikel 1:265g Burgerlijk Wetboek). Deze regeling zal naderhand kunnen worden gewijzigd, indien er sprake is van een concrete wijziging van omstandigheden, dan wel dat bij het nemen van de beslissing is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens.

Ligt er al een regeling vast in een rechterlijke beslissing, dan vormt deze regeling in principe het uitgangspunt voor de jeugdbeschermer. Maar, indien deze regeling in de visie van de jeugdbeschermer niet (meer) in het belang van het kind is, kan de jeugdbeschermer de rechter vragen om de regeling aan te passen. Ook ouders met en zonder gezag, een derde met een nauwe persoonlijke betrekking met het kind of het kind zelf vanaf de leeftijd van twaalf jaar (of jonger indien het kind tot een redelijke waardering van zijn of haar belangen in staat is) kunnen wijziging van de zorg- dan wel omgangsregeling vragen.

Als de rechter op basis van een verzoek van de GI een zorg- of omgangsregeling vaststelt, is dit ook na afloop van de OTS de geldende regeling.

De rechter kan een concrete regeling vastleggen, maar kan ook bepalen dat de GI de bevoegdheid heeft om de regeling, met het oog op de belangen van het kind en afhankelijk van de feiten en omstandigheden van de zaak, zelf in te richten. Het is dan aan de GI om te bepalen welke regeling in het belang van het kind is. Het is daarom belangrijk om de rechterlijke uitspraken goed na te lezen op wat de rechter precies heeft beslist en welke ruimte de GI heeft gekregen bij het inrichten van de regeling. Ook kan het zijn dat de rechter een opdracht geeft aan de GI, die niet als beslissing is opgenomen in de beschikking maar die wel bij de overwegingen staat. De rechter gaat er dan van uit dat de GI deze opdracht ook uitvoert en daarover, bij een volgende zitting, kan rapporteren.

In afwijking van de uitspraak van de rechter, kan de GI in overleg met ouders een andere invulling geven aan de regeling, maar met name in Complexe Scheidingen schuilt daarin het gevaar dat de ouders of een van hen zich daar niet aan houden en zij kunnen zich dan toch beroepen op de rechterlijke uitspraak. Deze blijft immers gelden, totdat de rechter een wijziging heeft uitgesproken.

3.2.3. OTS met uithuisplaatsing

Ook als een kind uit huis is geplaatst, hebben de ouders recht op contact met hun kinderen. In principe blijft de contactregeling van vóór de uithuisplaatsing van kracht. De GI heeft de mogelijkheid om het contact tussen de met gezag belaste ouder en het uithuisgeplaatste kind te beperken, als dit nodig is met het oog op het doel van de uithuisplaatsing. De GI zal wel goed moeten motiveren waarom deze beperking noodzakelijk is en deze beslissing op schrift moeten stellen.

Dit besluit geldt als een SA. Dit betekent dat de ouder met gezag en het kind van twaalf jaar en ouder aan de kinderrechter kunnen vragen om de SA te laten vervallen. Zij zullen dan binnen twee weken nadat de SA is gegeven, een verzoek daartoe aan de kinderrechter moeten sturen.

Ook zouden zij aan de GI kunnen vragen om de SA in te trekken. Daar zit geen termijn aan. Zij zullen dan moeten aangeven dat de omstandigheden zijn gewijzigd en dat daarom de SA niet meer zou hoeven gelden. De GI heeft twee weken om op een dergelijk verzoek te reageren. Als de GI dit verzoek afwijst, kunnen de ouder met gezag en het kind van twaalf jaar en ouder de kinderrechter verzoeken om de SA in te trekken. De kinderrechter heeft dan de bevoegdheid om zelf een omgangsregeling vast te stellen, die in het belang van het kind wordt geacht.

Is de omgangsregeling vastgesteld door de rechter, dan kan de GI niet een SA geven om deze te wijzigen, maar zal de GI de rechter om een wijziging moeten verzoeken.

3.2.4. Rechtsmiddel

De GI en ouders kunnen hoger beroep instellen tegen de beslissing van de rechter indien zij het niet eens zijn met de uitspraak. Voor de GI is het belangrijk om deze beslissing tot hoger beroep met een jurist te bespreken.

Tegen de beslissing van de kinderrechter op een verzoek tot intrekking of vervallenverklaring van een SA in het kader van het vaststellen van een omgangsregeling bij een uithuisplaatsing, is hoger beroep mogelijk.

3.2.5. Contact en gezagsbeëindiging

Na beëindiging van het gezag blijven de ouders en het kind recht op contact met elkaar houden. Dat betekent ook dat bij de overgang van een OTS naar gezagsbeëindiging met benoeming van de GI tot voogd, deze wijziging op zich geen invloed heeft op de regeling, zoals die gedurende de OTS gold. De ouders hebben weliswaar geen gezag meer, maar hun recht op contact met hun kind ligt vast in hun recht op family life, dat onderdeel is van het ouderschap. Zij blijven immers de juridische ouders van hun kind. Ook het kind blijft recht op family life houden nadat het gezag van de ouders is beëindigd. De omgangsregeling die tijdens de OTS gold, loopt in principe gewoon door, tenzij er argumenten zijn op grond waarvan een wijziging noodzakelijk is. Dat is dan afhankelijk van de feiten en omstandigheden, gerelateerd aan het belang en de veiligheid van het kind. De GI kan dan in onderling overleg met de ouders een regeling afspreken. Als dat niet lukt of de regeling voldoet niet (meer), dan kunnen de ouders met behulp van een advocaat bij de rechter een verzoek indienen tot vaststelling van een omgangsregeling.

3.2.6. Gegevens delen en privacy

Algemeen

De jeugdbeschermer houdt in het dossier de ontwikkelingen die betrekking hebben op de veiligheid van het kind bij. Deze verzamelde gegevens zijn privacygevoelig omdat ze betrekking hebben op ouders, al dan niet met gezag, het kind, het betrokken netwerk en mogelijk andere belanghebbenden. Het is van belang om zorgvuldig alle gegevens, besluiten en afwegingen bij de besluiten te noteren, zodat het dossier een afspiegeling vormt van de uitvoering van de OTS. Het Privacyreglement van JZN uit 2020 is van toepassing op deze gegevens. Ten behoeve van bescherming van de jeugdige en zijn of haar ouders en andere betrokkenen, heeft een jeugdbeschermer een verplichting tot geheimhouding.

Inzage in het dossier

Uitgangspunt is dat een betrokkene alleen recht heeft op de eigen gegevens. Dat zijn die gegevens die hem of haar betreffen. Bij het verstrekken van deze gegevens mag de privacy van anderen niet worden geschonden. Dat betekent in de praktijk dat bij het al dan niet op verzoek van de betrokkene verstrekken van gegevens uit het dossier, het kan zijn dat passages in stukken onzichtbaar zijn gemaakt of dat stukken niet verstrekt kunnen worden vanwege de verwevenheid van gegevens van meerdere betrokkenen.

Op een verzoek tot inzage dan wel afschrift van het dossier, zal de jeugdbeschermer, zoals vermeld in artikel 11 van het Privacyreglement, binnen een maand moeten reageren. Bij complexe of meerdere verzoeken kan de termijn met twee maanden worden verlengd. Inzage in of afschrift van stukken uit het dossier kan worden geweigerd voor zover de persoonlijke levenssfeer van een ander, waaronder die van de jeugdige zelf, daardoor zou worden geschaad. Deze afweging maakt de jeugdbeschermer, al dan niet in overleg met collega’s, en vervolgens wordt daar een aantekening van gemaakt in het dossier.

Inzage in of afschrift van het dossier wordt geweigerd, indien de betrokkene:

a. jonger is dan twaalf jaar, of

b. de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt en niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

Ouders met gezag hebben recht op informatie uit het dossier over het kind over wie zij gezag hebben. Vanaf zestien jaar zal de jeugdige, die in staat is tot redelijke waardering van zijn of haar belangen, daar toestemming voor moeten geven. Deze informatieverstrekking kan geweigerd worden, indien dat in strijd met het belang van het kind wordt geoordeeld of in strijd met goed hulpverlenerschap. De argumentatie van de weigering zal aan de ouder schriftelijk worden medegedeeld en deze ouder zal deze beslissing kunnen voorleggen aan de rechter.

Inzage in gegevens van een jeugdige ouder dan zestien door een ouder met gezag, wordt beoordeeld aan de hand van artikel 17 van het landelijke Privacyreglement, dat ziet op verstrekking van gegevens aan derden.  

De ouder zonder gezag heeft, op zijn of haar verzoek, recht op informatie over “belangrijke feiten en omstandigheden” die zijn of haar kind dan wel zijn/ haar verzorging en opvoeding betreffen. De afweging welke informatie daaronder valt, maakt de jeugdbeschermer. Een inzage-verzoek van een ouder zonder gezag wordt beoordeeld aan de hand van de regels van derdenverstrekking, artikel 17 van het landelijke Privacyreglement.

Het verzoek kan worden geweigerd op twee gronden:

  1. Strijd met het belang van het kind.
  2. De informatie wordt ook niet verstrekt aan de ouder met gezag dan wel aan de ouder bij wie het kind de gewone verblijfplaats heeft.

De ouder zonder gezag kan deze beslissing voorleggen aan de rechter.

Delen van gegevens

Uitgangspunt is dat de jeugdbeschermer, zonder toestemming van de betrokkene, geen informatie deelt met anderen.

Uitzondering daarop betreft een derde die rechtstreeks betrokken is bij de verlening van jeugdhulp en diens vervanger, maar alleen indien de verstrekking van de informatie noodzakelijk is voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Belangrijk is daarbij dat goed wordt afgewogen welke informatie de derde nodig heeft, waarbij als uitgangspunt geldt dat zo min mogelijk informatie wordt gedeeld.

Opvragen gegevens bij professionals

Professionals die beschikken over informatie over het kind, zijn verzorging en opvoeding dan wel over de ouders of voogd van het kind over wie de OTS loopt, zijn verplicht deze informatie, op verzoek van de jeugdbeschermer, ook zonder toestemming van de betrokkene, aan de jeugdzorgwerker te verstrekken. Daarbij moeten zij ook hun geheimhoudingsverplichting doorbreken. De jeugdbeschermer zal moeten aantonen dat de informatie noodzakelijk is voor de uitvoering van de OTS. Dat is geregeld in artikel 7.3.11 lid 4 van de Jeugdwet.[1] Daarin staat ook dat de professional uit eigen beweging bevoegd is om informatie onder dezelfde voorwaarden met de jeugdbeschermer te delen.

[1] Tekst artikel 7.3.11 lid 4 Jeugdwet: Derden die beroepshalve beschikken over inlichtingen inzake feiten en omstandigheden die de persoon van een onder toezicht gestelde minderjarige, diens verzorging en opvoeding of de persoon van een ouder of voogd betreffen, welke inlichtingen noodzakelijk kunnen worden geacht voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling, verstrekken de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert, deze inlichtingen desgevraagd of kunnen deze inlichtingen uit eigen beweging aan de gecertificeerde instelling verstrekken, zonder toestemming van de betrokkenen en indien nodig met doorbreking van de plicht tot geheimhouding op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van hun ambt of beroep.

Vertrouwenspersoon

In beginsel hebben een (pleeg)ouder en de jeugdige het recht om een vertrouwenspersoon mee te nemen naar gesprekken met de jeugdbeschermer. De gemeente kan aan de ouder een vertrouwenspersoon toewijzen. In het Privacyreglement wordt de positie van deze vertrouwenspersoon benoemd. Een ouder kan er ook voor kiezen om een bekende uit het netwerk als vertrouwenspersoon mee te nemen. Als bij een gesprek ook de andere ouder aanwezig is, dan zal deze andere ouder in het kader van diens privacy wel akkoord moeten gaan met de aanwezigheid van een vertrouwenspersoon. Als de ouder er niet mee akkoord gaat, dan kan de vertrouwenspersoon niet worden toegelaten. In het geval de vertrouwenspersoon een advocaat is, kan deze niet geweigerd worden, omdat een advocaat een geheimhoudingsplicht heeft en rechtsbijstand een grondrecht is dat niet geweigerd mag worden.

Geluid- en beeldopnamen

Momenteel wordt het beleid voor de GI landelijk aangepast. De verwachting is dat op korte termijn het beleid zal wijzigingen. Daarbij zullen de uitgangspunten van de Nationale Ombudsman met betrekking tot geluidsopnamen leidend zijn. Deze zijn te vinden in de bijlage.

Huidig beleid:

Uitgangspunt is dat een verzoek van een cliënt om een geluidsopname te maken van een cliëntgesprek in beginsel wordt gehonoreerd, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om dit niet toe te staan. Deze redenen kunnen zijn:

  1. Het is aantoonbaar niet in het belang van de jeugdige dat er een geluidsopname wordt gemaakt van het cliëntgesprek. Dit, ongeacht of de jeugdige bij het gesprek aanwezig is en ongeacht de leeftijd van de jeugdige. Met aantoonbaar wordt bedoeld dat er sprake moet zijn van feiten en niet van vermoedens.
  2. De jeugdige van twaalf jaar of ouder geeft aan het niet prettig te vinden dat er een geluidsopname wordt gemaakt van het gesprek waar hij of zij bij aanwezig zal zijn.
  3. Een van de (overige) deelnemers aan het cliëntgesprek, uitgezonderd de betrokken medewerker, geeft geen akkoord voor het maken van een geluidsopname van het gesprek.
  4. De verzoeker geeft bij voorbaat reeds aan dat de opname voor een ander doel zal worden gebruikt dan voor eigen gebruik.
  5. De verzoeker weigert (vooraf) de opgemaakte verklaring, waarin afspraken staan aangaande de vertrouwelijkheid en het gebruik van de geluidsopname, te ondertekenen

Een medewerker van de GI mag het maken van beeldopnamen, ook al betreft dit een huisbezoek aan cliënt, altijd weigeren op grond van het portretrecht. De beeldopnamen mogen dan niet worden gemaakt.

Ook al zou een medewerker beslissen dat hij of zij gefilmd wil worden, zal een verzoek tot het maken van beeldopnamen toch geweigerd moeten worden, indien:

  1. De jeugdige, ongeacht zijn leeftijd, weigert gefilmd te worden.
  2. Een van de overige aanwezigen bij het gesprek weigert gefilmd te worden.
  3. De verzoeker bij voorbaat reeds aangeeft dat de opname voor een ander doeleinde zal worden gebruikt dan voor eigen gebruik.

Wanneer een verzoek tot het maken van beeldopnamen wordt geweigerd, bestaat de mogelijkheid voor de medewerker om aan de cliënt het maken van een geluidsopname als alternatief aan te bieden, tenzij er sprake is van een zwaarwegende reden om ook een geluidsopname niet toe te staan.

Klachten

Er bestaat onderscheid tussen een bejegenings-klacht bij de externe klachtencommissie van de GI en een tucht-klacht bij het SKJ. Gebleken is dat een zeer groot percentage van de tuchtzaken bij het SKJ tegen de jeugdbeschermer hun oorsprong vinden in een klacht van betrokkenen bij een complexe scheiding.

Klachten kunnen worden ingediend door de ouder met gezag, de ouder zonder gezag, de voogd, degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag over de jeugdige uitoefent, de pleegouder en ook jeugdigen vanaf de leeftijd van twaalf jaar. Zij kunnen de klacht indienen bij de externe klachtencommissie van de GI. Dat betreft de bejegening door de GI. De klacht kan betrekking hebben op een gedraging (een handeling of nalaten) van de GI of een voor de GI werkzame persoon. De klachtencommissie kan niet oordelen over beleid van de GI.

Een tuchtklacht ziet op het overtreden van de Beroepscode door de jeugdbeschermer. De jeugdbeschermer zal dan beoordeeld worden op de naleving van de professionele standaarden die gelden voor de uitoefening van het werk.

In beide klachtprocedures wordt van de jeugdbeschermer verwacht dat een verweerschrift wordt ingediend en zal, in vele gevallen, ook een mondelinge behandeling plaatsvinden.

Daarnaast kan de betrokkene bij onvrede over de wijze waarop de GI met zijn of haar

persoonsgegevens is omgegaan contact opnemen met de functionaris gegevensbescherming van de GI. Ook kan de betrokkene bij de Autoriteit Persoonsgegevens een verzoek indienen om te bemiddelen of te adviseren of daar een klacht indienen.

Ouders en de jeugdige kunnen ook een klacht indienen bij de Nationale Ombudsman, die dan vervolgens kan verwijzen naar de externe klachtencommissie van de GI.

Daarnaast zouden zij bij de Kinderombudsman een klacht kunnen indienen over de uitvoering van taken door de GI.

Podcast

Luister naar de podcast die onderdeel uitmaakt van de serie 'Complexe Scheidingen': Het Juridische Aspect (podcast).

Juridische leeftijdsladder

In het onderstaande overzicht wordt aangegeven per leeftijd welke rechten en plichten een minderjarige heeft.

5 jaar

Het kind is leerplichtig en moet naar school.

12 jaar

De rechter moet het kind in de gelegenheid stellen zijn of haar mening te geven, zodat de rechter daar rekening mee kan houden in zijn beslissing.

Het kind kan, zonder toestemming van de ouders, een identiteitskaart aanvragen.

Het kind heeft het recht om te horen wat er medisch met hem of haar aan de hand is.

Het kind heeft het recht om mee te praten over verdere behandeling bij ziekte.

De arts heeft naast toestemming van de ouders met gezag, ook toestemming van het kind nodig voor het starten van een medische behandeling.

Het kind mag zijn of haar mening geven bij adoptie en daar “nee” tegen zeggen.

Als het kind een strafbaar feit pleegt kan er straf opgelegd worden. Dat kan een taakstraf zijn of een boete. In uitzonderlijke gevallen kan het kind ook een jeugddetentie of een behandeling krijgen.

Het kind kan een eigen paspoort aanvragen. De ouders met gezag moeten daar toestemming voor geven.

Het kind kan zich als orgaandonor laten registreren. De ouders met gezag of de voogd kunnen daartegen bezwaar maken.

Een tattoo (of piercing) kan vanaf deze leeftijd worden gezet, met toestemming  van de ouders met gezag of de voogd en als deze erbij aanwezig zijn. Er zijn wel beperkingen: de tattoo mag namelijk niet worden geplaatst op het hoofd, de hals, de polsen en/of de handen.

Een donorkind mag zich aanmelden voor het FIOM KID Register en de FIOM KID-DNA Databank, met toestemming van de ouders met gezag of de voogd.

Het kind kan, met instemming van de ouders met gezag of de voogd, een euthanasieverzoek indienen.

13 jaar

Het kind mag betaalde klusjes doen buiten schooltijden en een baantje hebben op zaterdag en in de schoolvakanties.

Het kind kan lid worden van de medezeggenschapsraad op school.

Het kind kan een eigen account aanmaken op Facebook.

14 jaar

Het kind heeft de plicht om een paspoort of Europese Identiteitskaart altijd bij zich te dragen en te laten zien als de politie hiernaar vraagt.

Het kind kan aansprakelijk gesteld worden voor de schade die het kind veroorzaakt en de ouders met gezag of de voogd zijn medeaansprakelijk.

Het kind kan een visvergunning aanvragen.

Het kind mag zich verkiesbaar stellen voor de gemeenteraad, Provinciale Staten, Eerste en Tweede Kamer. Als het kind wordt gekozen, mag geen zetel worden ingenomen. Dit mag pas vanaf 18 jaar.

15 jaar

Het kind mag kranten bezorgen, ook een ochtendkrant.

Het kind heeft recht op het minimum jeugdloon.

Het kind kan met 15,5 jaar het theorie-examen bromfietsrijbewijs afleggen.

16 jaar

Het kind mag een arbeidsovereenkomst aangaan.

Een meisje kan de rechter vragen om meerderjarig te worden verklaard als zij zwanger is, zodat zij gezag kan krijgen over haar kind.

Het kind kan zonder toestemming van de ouders met gezag of de voogd zich als donor opgeven.

Het kind kan met toestemming van de rechter, een eigen zaak beginnen.

Het kind kan aansprakelijk gesteld worden voor de schade die hij of zij heeft veroorzaakt.

Het kind mag zelf beslissen over alle medische behandelingen.

Het kind mag een testament maken.

Het kind mag met 16,5 jaar beginnen met autorijlessen.

Het kind mag met 16 jaar theorie-examen voor rijbewijs B doen.

Het kind mag een tractor besturen, met een tractorcertificaat.

Het kind mag brommer rijden met een brommercertificaat.

De leerplicht voor vijf dagen in de week loopt af als minstens een havo-, vwo- of mbo2-diploma is behaald. Anders is er een kwalificatieplicht tot 18 jaar.

Het kind mag maximaal 9 uur per dag en 45 uur per week werken. Let wel op: schooltijd telt mee als arbeidstijd en er mag niet ’s nachts worden gewerkt, geen oproepdiensten worden gedaan en niet worden overgewerkt.

Het kind kan veroordeeld worden volgens het volwassenenstrafrecht bij het begaan van een strafbaar feit. Dit kan alleen in uitzonderlijke gevallen.

Het kind kan een eigen account aanmaken op YouTube.

Het kind mag een motor- en zeiljacht besturen met een lengte van zeven tot vijftien meter. Voor een motorjacht is een vaarbewijs nodig wanneer de boot harder kan dan twintig kilometer per uur en als er beroepsmatig mee wordt gevaren.

Het kind mag gaan oefenen voor gevaarlijke sporten zoals sportvliegen of parachutespringen.

Het kind mag naar een discotheek of kroeg zonder een volwassene, maar mag geen alcohol drinken.

Het kind mag seks hebben als het vrijwillig is. Het is niet strafbaar om onder 16 jaar seks te hebben, als het maar met een leeftijdsgenoot gebeurt en vrijwillig is.

Het kind mag zonder toestemming van de ouders met gezag of de voogd een tattoo of piercing laten zetten.

Het donorkind mag zich aanmelden voor het FIOM KID Register en de FIOM KID-DNA Databank.

Het kind mag een euthanasieverzoek indienen, maar de ouders met gezag of de voogd moeten daarbij worden betrokken.

17 jaar

Het kind kan praktijkexamen voor het rijbewijs doen.

Het kind kan na het behalen van het rijbewijs, onder begeleiding de weg op.

Het kind kan een basisstudiebeurs aanvragen, indien hij of zij gaat studeren met 18 jaar.

Het kind mag vijf dagen per week werken als hij of zij niet naar school gaat.

Bij langdurige ziekte of een handicap, mag het kind 6 maanden vóór de 18e verjaardag een Wajong-uitkering aanvragen. Vanaf 18 jaar wordt de uitkering verstrekt.

Koffie? Thee? Geluidsopname?

Laten we het bespreekbaar maken

Aanleiding

Ondanks de spelregels geluidsopnamen bestaat er in de jeugd­hulp nog onduidelijkheid over het opnemen van gesprekken. Met name als de cliënt zich niet aan de spelregels houdt en het gesprek stiekem opneemt. Dit zet de werkrelatie tussen jeugdpro­fessional en burger, die vaak niet vrijblijvend is, verder onder druk.

Doel

Jeugdprofessionals met aanvullende tips ondersteunen om ge­luidsopnamen beter bespreekbaar te maken. Goede communicatie aan het begin van het gesprek kan spanningen voorkomen en de werkrelatie tussen burger en jeugdprofessional verder verbeteren. Dit is uiteindelijk ook in het belang van het kind.

Spelregels geluidsopnamen

1. Het mag, tenzij
Een overheidsinstantie staat het maken van een geluidsopname toe, tenzij er zwaarwegende redenen zijn dit niet te doen. In dat geval biedt zij een alternatief aan.

2. Informatie op website
Een overheidsinstantie heeft op de eigen website informatie staan over het opnemen van gesprekken.

3. Opname vooraf melden
Een burger maakt van tevoren duidelijk dat hij een geluidsopname wil maken.

4. Kopie aanbieden op verzoek
De burger geeft de overheidsinstantie een kopie van de opname als deze dat wenst (of omgekeerd als de overheidsinstantie de opname maakt).

5. Niet knippen of plakken
Noch de burger noch een overheidsinstantie knipt of plakt in een geluidsopname, tenzij dit wordt meegedeeld.

6. Niet bestemd voor derden
Noch de burger noch een overheidsinstantie verstrekt zonder toestemming van de andere partij geluidsopnamen aan derden of maakt deze openbaar.

Aanvullende tips

Wees open en informatief
Neem zelf regie en bespreek de mogelijkheid tot opnemen bij de start van het gesprek. Maak daarbij duidelijk dat het niet stiekem hoeft.

Maak gelijkwaardige afspraken
Maak duidelijke afspraken met elkaar en vermijd daarbij het woord ‘toestemming’.

Vertrouw op eigen professionaliteit
Sta open voor het gebruik van geluidsopnamen in (klacht)procedures en vertrouw daarbij op eigen handelen en deskundigheid.

Vormen van ouderschap

Criteria indeling vormen van ouderschap:

Aanpak begeleiding is afhankelijk van:

Samenwerking tussen de ouders

Na het beëindigen van hun relatie kunnen ouders op verschillende manieren hun verantwoordelijkheid in de verzorging en opvoeding van hun kinderen verdelen. Die vormen zijn in te delen op basis van de samenwerking tussen de ouders. Dit staat los van hoe het gezag over de kinderen geregeld is.

In de praktijk zijn er veel mengvormen. Het gaat om varianten op een schaal die loopt van veel onderling contact tussen de ouders en een goede afstemming over de opvoeding aan de ene kant tot volledig gescheiden huishoudens met communicatie die via derden gaat of via moderne hulpmiddelen, zoals WhatsApp, aan de andere kant.

Pedro-Carroll (2010) maakt onderscheid tussen coöperatief en parallel ouderschap.

Coöperatief ouderschap

Bij coöperatief ouderschap werken de ouders veel samen, communiceren rechtstreeks met elkaar en overleggen samen over belangrijke beslissingen over de kinderen. De ouders die coöperatief samenwerken kunnen effectief met hun conflicten omgaan. Met de escalatieladder is te beoordelen hoe ernstig de conflicten tussen de ouders geëscaleerd zijn en hoeveel last kinderen ervan (kunnen) hebben.

Kenmerken van coöperatief ouderschap zijn volgens Pedro-Carroll:

Wanneer sprake is van co-ouderschap wonen de kinderen vaak afwisselend bij beide ouders. De voortdurende wisseling van verblijfplek kan veel onrust veroorzaken en kost tijd. Volgens Spruijt heeft dit echter weinig invloed op het welbevinden van de kinderen. Uit zijn scholieren-en-gezinnenonderzoek (2013) blijkt namelijk dat het welbevinden van kinderen in co-oudergezinnen gemiddeld ongeveer even hoog is als wanneer kinderen enkel bij een van beide ouders verblijven.

Parallel ouderschap

Bij parallel ouderschap hebben de ouders onderling nauwelijks contact. Zij baseren hun opvoeding en beslissingen over de kinderen op een ouderschapsplan of wettelijke uitspraken. Deze strikte kaders kunnen helpen om (nieuwe) conflicten te voorkomen.

Volgens Cottyn (2009) kan het ideaaltypische beeld van gescheiden ouders die samen overleggen en tot afspraken komen een te grote druk leggen op ouders (en hulpverleners). Het gezamenlijke kan bij deze ouders juist een bron van schade zijn omdat het tot conflicten en hoogoplopende emoties leidt. Als het contact met de ex-partner een ouder emotioneel overstuur maakt, is het beter elkaar zo weinig mogelijk te zien. Wanneer het ouders niet lukt om samen zonder escalatie van conflicten afspraken over de opvoeding van hun kinderen te maken, kan parallel ouderschap een goede regeling zijn. Deze vorm van ouderschap levert rust op voor de kinderen, terwijl ze tegelijkertijd een relatie met beide ouders kunnen houden (Cottyn, 2009).

De volgende voorwaarden zijn hierbij van belang:

Wettelijk hebben kinderen het recht op omgang met beide ouders (IVRK). Toch komt het voor dat zij met een van de ouders geen contact hebben. Naast coöperatief en parallel ouderschap bestaan er namelijk ook nog varianten van ouderschap waarbij een van beide ouders de opvoeding geheel op zich neemt of krijgt, een vorm van Solo-ouderschap. Veelal heeft de ouder bij wie het kind verblijft, dan ook het juridische gezag. Dit kan het geval zijn, wanneer een van de ouders actief het contact verbreekt of wanneer een van de ouders actief aan de rechter vraagt om eenhoofdig gezag. Dit komt bijvoorbeeld voor in situaties waarin sprake is van ernstige bedreiging door een van de ouders.

Gelijkwaardigheid relatie

Volgens de wet Bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding (2009) is er na een scheiding sprake van gelijkwaardig ouderschap. Verreweg de meeste ouders (meer dan 90 procent) houden na hun scheiding dan ook gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kinderen. Zij moeten samen afspreken hoe zij de opvoeding en zorg voor hun kinderen gaan regelen. Dit moeten ze vastleggen in een ouderschapsplan. Zij hebben hierin een gelijkwaardige stem. Dat staat los van het gezag. Ook een ouder zonder gezag heeft recht op omgang met zijn kinderen. Gelijkwaardig ouderschap betekent echter niet dat de tijd die ouders met hun kinderen doorbrengen precies gelijk verdeeld moet zijn. De afspraken en verdeling van tijd moeten passen bij de mogelijkheden van de ouders en kinderen en de (emotionele) relatie zoals deze voor de scheiding was. De wettelijke vaststelling van gelijkwaardig ouderschap heeft volgens Spruijt (2015) overigens niet geleid tot minder conflicten tussen ouders na de scheiding, waardoor het in de praktijk lastig is om gelijkwaardig ouderschap vorm te geven. De gelijkwaardigheid van het ouderschap hangt ook samen met hoe ouders samenwerken, hoe ze omgaan met conflicten en of er sprake is van geweld tussen de ouders.

Vormen van geweld

Er worden vier vormen van geweld tussen partners onderscheiden (Spruijt, 2015, p. 92; De Ruijter, website):

Trauma en gehechtheid

De eerste twee levensjaren zijn belangrijk voor de ontwikkeling van de hechting van kinderen (Bowlby, zie ook Theoretisch fundament, 2014, p. 31). Een gehechtheidsrelatie is een duurzame emotionele relatie die kinderen opbouwen op basis van de ervaring met de betreffende persoon. Gehechtheid zegt dus altijd iets over een relatie. Kinderen kunnen zich aan meer verzorgers hechten, ook al is er sprake van mishandeling of verwaarlozing (Draaisma & Zuidgeest, 2019). Hoe het kind zich hecht en de kwaliteit van die hechting kan per persoon verschillend zijn. De hechtingsstijl bepaalt hoe iemand omgaat met andere mensen en met (moeilijke) situaties. Een veilige gehechtheid ondersteunt de exploratie en ontwikkeling van de autonomie van kinderen. Een veilige gehechtheid blijft het hele leven belangrijk om emoties en stress te kunnen reguleren.

Er zijn verschillende hechtingsstijlen: veilige hechting, onveilig vermijdend, onveilig angstig, (ambivalent) gedesorganiseerde hechting.

Veilige gehechtheid

Wanneer kinderen dreiging of stress ervaren, zoeken ze instinctief de nabijheid van ouders of verzorgers. Reageert de ouder of verzorger sensitief en responsief, dan zal het kind zich veilig aan deze ouder hechten. Sensitief houdt in dat de ouder gevoelig is voor de signalen van het kind, warmte en affectie toont, de signalen accuraat interpreteert en hier adequaat op reageert. Een responsieve reactie van een ouder sluit aan bij de gevoelswereld van zijn kind. Veilig gehechte kinderen hebben een goed gevoel over zichzelf. Ze zijn over het algemeen gemakkelijk, exploreren voldoende en ontwikkelen autonomie.

Onveilig angstige gehechtheid

Als ouders niet (altijd) adequaat en met warmte en affectie reageren, maar ambivalent gedrag vertonen, zal een kind zich niet veilig hechten. Sommige kinderen ontwikkelen dan een angstige gehechtheid. Zij laten duidelijk hun ongenoegen en stress zien, door te huilen of de aandacht te trekken, ten koste van hun exploratie en autonomie. Ze vragen veel bevestiging van de juistheid van hun gedrag. Ze kunnen relatief snel met negatieve emoties reageren.

Onveilig vermijdende gehechtheid

Onveilig vermijdend gehechte kinderen hebben geleerd om niet te veel aandacht te trekken. Zij houden zich juist opvallend op de achtergrond en wijzen de ouder juist af. Ze minimaliseren hun gehechtheidsgedrag en laten weinig emoties zien, omdat ze geleerd hebben dat emoties eerder leiden tot afwijzing dan tot steun. Deze kinderen zijn gericht op exploratie en prestatie. Ze vragen niet vaak om hulp en laten zich niet goed troosten.

Gedesorganiseerde gehechtheid

Ouders kunnen zelf angstig, beangstigend of verstorend gedrag vertonen door (tijdelijke) stressvolle omstandigheden of trauma’s uit het verleden. Doen ze dit op momenten van stress van hun kinderen, dan zullen de kinderen dit ervaren als een bron van onvoorspelbare angst. De kinderen leren anderen te wantrouwen en zullen geen normale, veilige relaties aan kunnen gaan. Het gevolg is een gehechtheidstrauma of gedesorganiseerde gehechtheidsrelatie. Deze kinderen kunnen geen strategie ontwikkelen om met hun emoties om te gaan. Het gedrag is niet consequent, sterk wisselend en moeilijk grijpbaar (geen grip op te krijgen). In reactie op angstig, beangstigend of verstorend gedrag van de ouder kan een kind dissociatief gedrag vertonen. Bij dissociatie gaan kinderen ‘out’: ze zijn afwezig en treden uit het huidige moment, buiten hun bewustzijn.

Ook kinderen kunnen gedrag vertonen, dat ouders, ondanks hun sensitiviteit, niet begrijpen. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren wanneer een kind seksueel misbruikt is, terwijl de ouders dit nog niet weten. Het gevolg kan zijn dat de reactie van de ouders niet aansluit bij de gevoelswereld en behoeften van hun kind. Dit kan vervolgens ook leiden tot een gedesorganiseerde gehechtheid.

De hiervoor beschreven typen gehechtheid zijn hoofdtypen. De zuivere typen komen in de praktijk niet zoveel voor. Meestal gaat het om gehechtheid waarin aspecten uit de verschillende typen gecombineerd voorkomen. Alleen de gedesorganiseerde gehechtheid gaat samen met ernstige problemen. Bij de andere stijlen is dat niet het geval. De ontwikkeling is dan over het algemeen goed genoeg.

Wat betekent dit voor kinderen en hun ouders tijdens en na een scheiding?

Tijdens en na de scheiding kunnen ouders emotioneel minder beschikbaar zijn. Ze kunnen ook minder sensitief en responsief zijn en meer stress ervaren. Dit kan (ook) invloed hebben op de hechtingsrelatie die hun kinderen met hen hebben. Door de scheiding van hun ouders kunnen kinderen hun band met een gehechtheidsfiguur ook helemaal kwijtraken. Dit kan zorgen voor onzekerheid en vervolgens angst veroorzaken. De kwaliteit van de opvoeding en verzorging heeft invloed op de hele ontwikkeling van kinderen, ook op de ontwikkeling van de hersenen (Theoretisch fundament, 2014). Bij jonge kinderen kan de genoemde reactie van ouders ook leiden tot een onveilige gehechtheidsrelatie of tot een vroegkinderlijk psychotrauma (zie o.a. Van der Kolk, 2016; Perry, 2013 in Onderbouwing Richtlijn Scheiding).

Kinderen kunnen ook reageren op angst van hun ouders, die het gevolg kan zijn van de onveilige gehechtheid van deze ouders met hun eigen ouders (grootouders van de kinderen). In ernstige gevallen kan het gaan om een onverwerkt of onbehandeld vroegkinderlijk trauma van ouders. Dit kan psychologische, neurologische en cognitieve schade hebben veroorzaakt waarmee zij als volwassenen nog kampen (Onderbouwing Richtlijn). Dit heeft weer invloed op de manier waarop de ouders de scheiding beleven, hoe ze hiermee omgaan en welke gevoelens ze onbewust op hun kinderen overdragen. Op deze manier gaat het om intergenerationele overdracht van problemen.

Wat betekent dit voor de professional?

Om goed te zien en beoordelen hoe de gehechtheidsrelatie tussen kinderen en ouders enerzijds en de scheiding van de ouders anderzijds elkaar beïnvloeden, moet de professional weten dat die relatie er is, deze op waarde kunnen schatten en hierop adequaat kunnen reageren. Bij Complexe Scheidingen is het dus belangrijk dat de jeugdprofessional extra aandacht aan de hechtingsrelatie van de kinderen (en de ouders) besteedt.

(Meer) kennis over hechting, trauma-informe werken en kennis over de veroorzakers van de stress kan de jeugdprofessionals helpen om meer inzicht in de situatie en onderlinge relaties te krijgen (Richtlijn Scheiding en problemen van kinderen, NJi, 2020). De jeugdbeschermers kunnen de problematiek dan adequater benaderen. Bovendien kunnen ze (nog meer) leren hoe ze met stress bij kinderen en hun ouders om kunnen gaan, hoe ze hen bij stress kunnen kalmeren en wanneer aanvullende (therapeutische) hulp nodig is.

De escalatieladder van Glasl (2007)

De escalatieladder van Glasl (2007) is een hulpmiddel om de mate van conflict te bepalen.

Figuur: De escalatieladder.

Conflicten lopen in het algemeen volgens vaste patronen op en blijven op een bepaald niveau steken. Glasl geeft aan dat conflictescalatie niet een geleidelijk afglijden is, maar dat dit proces stapsgewijs verloopt.

Hij onderscheidt negen fasen:

Probleem
1. Verharding
2. Debat en problematiek
3. Geen woorden maar daden
Strijd
4. Imagocampagnes en coalitievorming
5. Kwaadsprekerij en gezichtsverlies
6. Bedreigstrategieën
Oorlog
7. Beperkte vernietigingsaanvallen
8. Totale ontwrichting
9. Elkaar meesleuren in de afgrond

De positie op de ladder bepaalt welke interventies mogelijk zijn om de situatie positief te veranderen. Binnen de eerste drie fasen is het conflict een probleem dat gezamenlijk opgelost kan worden. Naast strijdige belangen zijn er ook gemeenschappelijke belangen. In fase 4 tot en met 6 is het conflict een strijd die gewonnen moet worden. Het is een kwestie van winnen of verliezen. De strijd gaat ten koste van de ander. In de laatste drie fasen is het conflict zo ernstig dat de ene partij de andere tot iedere prijs wil vernietigen of uitschakelen. Er zijn dan alleen maar verliezers. Vooral in de laatste drie fasen is de veiligheid van de jeugdige in het geding en moet concreet actie ondernomen worden. Ouders kunnen een verschillende ontwikkeling doormaken. Ze kunnen zich in verschillende fasen op de escalatieladder bevinden. Dat kan de situatie extra complex maken.

Brief kinderen aan ouders (bron Villa Pinedo)